
schillende kleine muntheren in de omtrek der Republiek, van Metz,
Rekkum (aan de Maas), Kleef, Bentheim en Oldenburg 47, Aan-
vankelijk ging het nog slechts om verschillende soorten pasmunt,
die de muntvoet slechts indirect bedreigden, weldra dreigde een
ernstiger gevaar van de grote stukken van Luik en Brabant. De
munt van de Prins-bisschop van Luik hervatte op zeer grote schaal
de vervaardiging van patacons (sinds 1662) en ducatons (sinds
1666), die voor dezelfde koers werden uitgegeven als de Zuid- en
Noord-Nederlandse stukken, maar lager van gehalte waren, zodat
zij volgens Generaalmeesters slechts 47, resp. 61 stuivers waard
waren 4*. Tegelijk meenden zij een niet onbelangrijke waarde-ver-
mindering van de Brabantse ducaton zelf te kunnen constatercn:
volgens hier te lande genomen essayen zouden de na de troons-
bestijging van Karel II (1665) geslagen stukken niet meer dan 61y2
stuiver waard zijn De nieuwe stukken dreigden weer dezelfde
funeste invloed op de muntslag in ons land te zullen uitoefenen als
de Zuid-Nederlandse munten voör 1659 gedaan hadden.
Ergerlijker nog dan het binnendringen van vreemde stukken
was het in omloop brengen van minderwaardige munten door de
Nederlandse munthuizen zelf. Toen in 1663 de zilverprijs zoveel
gestegen was, dat niet meer op de voet van 1659 gemunt kon
worden, stonden de muntmeesters wederom voor de vraag, op
welke wijze zij hun juist weer tot bloei gekomen bedrijven aan de
gang konden houden, wat uiteraard niet mogelijk was zonder —
althans naar de geest — op de bestaande wetgeving inbreuk te
maken. Om zilver te kunnen kopen moesten zij op de een of andere
wijze meer betalen dan f. 24 : 13 per mark, en dit gebeurde dan ook,
hetzij openlijk -— van de controle op de transacties van de factors
te Amsterdam en elders was geen sprake — hetzij verkapt door bv.
transportkosten te vergoeden of door provisie of agio te geven. In
het bijzonder werd dikwijls het metaal oogluikend ingekocht voor
een door de verkoper te hoog opgegeven gehalte, wat Generaalmeesters
aanleiding gaf tot een scherpe mondelinge reprimande 5°,
die echter weinig uitrichtte.
Om nu bij deze hogere inkoopprijs uit te kunnen komen moesten
de muntmeesters dan hun kosten zien te drukken en daarin schuilde
het directe gevaar voor de handhaving van de muntvoet. Het minst
gevaarlijk was het uitbetalen van lager Ionen aan het personeel, wat
vooral in de Oostelijke provincies mogelijk was, waar veel met dagloners
gewerkt werd. Ook wisten verschillende muntmeesters van
hun overheden gedeeltelijke of gehele vrijstelling van de sleischat
te verkrijgen. Of ten slotte door bezuiniging op de interne bedrijfs-
voering iets te bereiken was, onttrekt zieh aan onze waarneming.
Anderzijds kon de kostenverlaging gezöcht worden in de munten
zelf, in de eerste plaats door heimelijk beneden de voorgeschre-
ven muntvoet af te leveren, hetzij ten nadele van de besteller, hetzij
in samenwerking met hem ten nadele van derden. Het aantal Machten
over •aflevering van siechte munten — meestal uitgaande van
de Wisselbanken, die ze in* aangeboden partijen opmerkten *— is
niet gering: vernomen worden ze over de muntmeesters van Zeeland,
West-Friesland, Utrecht en Kämpen Het bestaande toezicht
schijnt dit euvel echter min of meer binnen de perken te hebben
gehouden.
Moeilijker te bestrijden was de tweede, meer toegepaste vorm,
waarbij de verlaging van de muntvoet met sanctie van de overheid
geschiedde, die immers door sleischat en pachtsommen eveneens
belang had bij de bloei van de munthuizen. Deze sanctie werd soms
gegeven in de vorm van een nieuwe instructie, waarin Staten of
Raad de verantwoordelijkheid voor de toegelaten afwijking op zieh
namen, vaker door de muntmeester verlof te geven, de muntvoet aan
de zilverprijs aan te passen, mits de overheid er geen moeilijkheden
door ondervinden zal of zelfs „mits dat het selve in alle stillicheit
geschiede ende gedaen worde, ten eynde daer uit geene swaricheit
moege comen te ontstaan” §N Het onschuldigst was nog, wanneer
in verschillende munthuizen weer kopergeld geslagen werd, niet
omdat de voorraad pasmunt in het verkeer onvoldoende bleek, maar
omdat de munthuizen in de slappe tijden werk moesten hebben. Zo
werden in 1663 weer oorden en duiten geslagen in Middelburg,
duiten in Harderwijk, Deventer, Zwolle en Leeuwarden 53, terwijl
de vervaardiging van duiten in Hoorn, Utrecht en Kämpen onver-
minderd werd voortgezet.
Z eeland, oord
Voorschrift: Staten 22 Oct. 1663
gewicht niet bepaald
Beeldenaar: Verk. 95,4
Vz. gekroond wapenschild der provincie, omschrift: lvctor et
emergo en jaartal.