
L eeuwendaalder
Voorschrift: Staten-Generaal 21 Maart 1606.
gehalte: 9 p. (0,750)
gewicht: 8 8/9 per mk. (27,72 g)
remedie: 1 y2 gr. en \]/2 eng.
koers: niet bepaald, in het verkeer f. 2 : 2.
Ook halve leeuwendaalders.
Beeldenaar:
V z . klimmende leeuw; omschrift: CONFIDENS DomiNO NON
movetvr en jaartal.
Kz. geharnaste man met wapperende mantel, omziend naar
rechts, voor zieh houdend gekroond wapenschild der provincie;
omschrift: MOneta ARGentea PROvinciarum CONFOEderatarum
BELGicarum, gevolgd door naam der provincie.
Geslagen: zie tabel III.
Van minder belang waren: verbod de muntmeesters de sleischat
geheel of gedeeltelijk kwijt te scheiden; verplichting voor de muntmeesters
zieh bij de inkoop te houden aan de essay van de aan de
munt verbonden essayeur — beide bepalingen bedoeld om ontdui-
king van de vastgestelde prijzen te voorkomen. Tenslotte werd in
de resolutie de verklaring opgenomen, dat de lopende onderhande-
lingen met de rijkssteden voortgezet zouden worden en dat de
provincien niet eenzijdig van deze regeling zouden afwijken. Het
bijbehorende plakkaat maakte de nieuwe leverprijzen en koersen
bekend, scherpte het verbod van levering zonder essay nog eens in
en herhaalde het in alle vroegere muntplakkaten voorkomende. doch
sinds 1647 niet meer toegepaste verbod van uitvoer van muntmate-
riaal naar vreemde munthuizen.
Voor de nieuwe stukken werd de sleischat vastgesteld op:
zilveren dukaat 1 x/ i stuiver, zilveren rijder 5 stuiver 30 mijten, waar-
van resp ^ en 3 stuiver voor de Generaliteit. Dit bijzonder hoge
bedrag op de zilveren rijder, dat een ruime marge liet voor eventuele
verlaging, was mogelijk doordat hij in verhouding tot een iets hogere
koers werd uitgegeven dan de overige stukken en verhinderde
meteen, dat de muntmeesters uitsluitend rijders zouden slaan.
Op deze wijze ontving de bezitter van zilver, onverschillig
welke muntsoort hij bestelde, stukken ter waarde van f. 24 : 13
per mark fijn zilver, welk bedrag de ,,prijs van de munt” of leverprijs
wordt genoemd (uit de tekst blijkt dit minder duidelijk, daar de
leverprijzen in de voor iedere soort verschillende koersen in bank-
geld worden uitgedrukt). Zolang dus aan de bepalingen omtrent
de sleischat de hand werd gehouden, kon het niet voordelig zijn de
ene soort in de andere te doen omsmelten. Evenmin kon voordeel
behaald worden met het verzenden van zilver naar de Zuid-Neder-
landse munthuizen.
De beeldenaars van de nieuwe munten waren in afwijking van
de aanvankelijke opzet niet geheel gelijk aan die van gouden rijder
en dukaat. Hiervan werden slechts de keerzijden met de rijdende
en de staande ridder overgenomen, terwijl de voorzijden werden
aangepast aan die van de ducaton en patacon, die ze vervangen
moesten: op de zilveren rijder het Generaliteitswapen tussen twee
leeuwen, op de zilveren dukaat datzelfde wapen zonder schild-
houders. De omschriften waren die van de bestaande zilveren munten,
met toevoeging van het woord „nieuwe” voor „zilveren munt” .
Z ilveren rijder *
Voorschrift: Staten-Generaal 19 Juni 1659.
gehalte: 11 p. 7 gr. (0,940)
gewicht: 7 173/341 per mk. (32,83 g)
remedie: x/z 9r- en 1 en9-
koers: f. 3 : 3.
Ook halve zilveren rijders.
Beeldenaar: Type I, zg. oude slag
Vz. gekroond wapenschild der Generaliteit gehouden door
twee klimmende leeuwen; jaartal bovenaan; omschrift: CONCORDIA
RES PARVAE CRESCVNT.
Kz. geharnaste ruiter galopperend naar rechts; onderaan
wapenschild der provincie; omschrift: Moneta NOva ARGentea
PROvinciarum CONFOEderatarum BELGicarum, gevolgd door de
naam der provincie.
Type II, zg. nieuwe slag
Als voren, doch jaartal onder het wapenschild op vz., kroon
boven wapenschild op kz.
Geslagen: zie tabel IV.
* Naast de officièle benamingen zilveren rijder en zilveren dukaat worden die
van ducaton en rijksdaalder gebruikt.