
Thans waren eindelijk de reeds dertien jaar geleden inge-
voerde Staten-munten algemeen aanvaard, zodat zij niet meer als
provinciale munten behoefden geslagen te worden, doch als Gene-
raliteits-munten konden worden uitgegeven. Dit bracht mede, dat de
beeldenaar gewijzigd moest worden, waarvoor tekeningen op
24 April door H.H.M. aan de provincien werden toegezonden. Een
maand later werden de afbeeldingen van de nieuwe munten aan het
publiek bekend gemaakt; tegelijk werd de nieuwe instructie voor de
muntmeesters vastgesteld 3*5. Ret type was vrijwel gelijk aan dat
van de provincial Staten-munten; slechts werd op de voorzijde het
provmcie-wapen door dat van de Generaliteit vervangen en het omschrift
gewijzigd; bovendien werd, omdat de nieuwe koninklijke
kroon hiertoe op de voorzijde geen plaats liet, het jaartal naar de
keerzijde overgebracht. Een geheel afwijkend type werd slechts
ontworpen voor de voorzijde van de Staten-florijn — ter onder-
scheiding van de bijna even zware Staten-daalder —, waarop de
wapens der zeven provincien in een krans werden geplaatst *; hier-
van zijn echter niet anders dan proeven geslagen.
N ederlandse 3, 2, l i^ , 1 en gulden
Voorschrift: Staten-Generaal 17 Maart 1694
Als provinciale 3 gulden enz. (zie biz. 89)
Beeldenaar:
Vz. gekroond wapenschild der Generaliteit, waarnaast waarde-
aanduiding; omschrift: MOneta ARGentea ORDinum FAEDerati
BELGii, gevolgd door naam van de provincie.
Kz. staande Minerva, in rechterhand speer met vrijheidshoed,
met linkerarm rüstend op boek, dat op een sokkel staat, jaartal
in de afsnede; omschrift: (links beginnend) hanc tvemvr hac
NITIMVR.
Geslagen: sedert 1694
Reeds voordat de nieuwe beeldenaars bekend waren, begon
men in enkele gewesten met de aanmunting op grond van het nieuwe
plakkaat. In Holland, Zeeland en Gelderland werden in April en
Mei 1694 nog drieguldens van het oude type uitgegeven, die echter
2£er spoedig door nieuwe vervangen werden. In Mei werd in alle
provinciale munthuizen, behalve die van Friesland en Stad en
* Zie Verk. 54,4.
Lande, welke volledig stilstonden, met de slag van de Nederlandse
Staten-munten een aanvang gemaakt. Drieguldens werden in alle
munthuizen geslagen. De onderdelen kwamen echter slechts hier
en daar in omloop: Gelderland gaf 2, 1 en guldens uit; van Holland
is de gehele reeks bekend, doch de daar geslagen daalders en
florijnen zijn, blijkens het ontbreken in de busboeken, niet anders
dan proefslagen.
Tegelijk werd de stempeling van de goede schellingen voor-
bereid. Een reglement ten behoeve van de door de stedelijke magi-
straten aan te stellen uitzoekers, werd door Generaalmeesters ontworpen
en 28 Mei door H.H.M. goedgekeurd, zodat met het werk
begonnen kon worden i86. Weldra bleek echter, dat het inleveren,
uitzoeken, opzenden en stempelen van de in veel groter hoeveelheid
dan men zieh eigenlijk voorstelde, circulerende schellingen, meer tijd
kostte dan bij het opstellen van de regeling vermoed was. De aan-
vankelijke termijn moest dan ook enige malen, tenslotte tot 1 September
1694 worden verlengd 387. Toen was echter wel degelijk een
belangrijke verbetering bereikt: voortaan was het nazien van het
jaartal van iedere schelling, die in betaling werd ontvangen, niet
meer nodig, daar alle arend- en roos-schellingen en alle gestem-
pelde ruiter-schellingen 6 stuiver waard waren en alle ongestem-
pelde ruiter-schellingen 5 stuiver.
In de zomer van 1694 waren hiermede de beide positieve voor-
schriften, die de nieuwe regeling bevatte, in practijk gebracht: de
Staten-munten werden weer geslagen en de goede schellingen waren
gestempeld. Van veel meer belang waren echter de negatieve ge-
volgen: het plakkaat en de gelijktijdige besluiten hebben een einde
gemaakt aan de eigenmächtige vervaardiging van siecht geld, ener-
zijds door de sluiting van de stedelijke munthuizen, steeds de lästigste
en moeilijkst te controleren ateliers, anderzijds door de ver-
scherping van het toezicht op de provinciale munthuizen, nu geheel
gecentraliseerd in handen van Generaalmeesters en Raad van State,
gepaard met de aanvankelijk door Holland ontworpen, doch tenslotte
voor de gehele Unie overgenomen plakkaten tegen de omloop
van siecht geld. Hierdoor waren de overgebleven muntmeesters
gedwongen van het ter beschikking körnende zilver — 22 April
schreven H.H.M. de Admiraliteiten nog eens aan nauwlettend de
hand te houden aan het gedeeltelijk uitvoerverbod •—• niet anders
dan Staten-munten of negotie-penningen te slaan. Deze laatste