
HOOFDSTUK V
Overmatige uitgifte van daalders, florijnen en schellingen <—
Hollands optreden hiertegen
1683—1688
De in hoofdzaak door Holland doorgedreven poging het
muntwezen door invoering van de Statenmunten te verbeteren
kon in 1683 als mislukt beschouwd worden. Holland was het enige
gewest, dat uit deze mislukking niet de consequentie trok, dat,
aangezien het slaan van geld op deze voet niet mogelijk bleek,
de munthuizen dan maar in bedrijf moesten worden gehouden met
het slaan van geld van een mindere, niet algemeen erkende voet.
Afgezien van gouden afslagen zonder muntkarakter, welke in
deze slappe jaren door verschillende muntmeesters voor particulieren
werden gemaakt20?, werden te Dordrecht in de jaren 1683—1686
niet anders dan negotie-penningen geslagen. Andere muntmeesters
liefen zieh met het vervaardigen van deze soorten — de enige
algemeen erkende — evenmin onbetuigd. De vraag naar leeuwen-
daalders schijnt niet onbevredigend geweest te zijn, vooral bij die
muntmeesters, die bereid waren ze —■ door heimelijke verlaging van
gehalte of gewicht <— goedkoop te leveren. De grote toename van
de productie van deze soort, welke in hoofdzaak ten goede kwam
aan de munthuizen van Utrecht, Overijsel en Kämpen, werd reeds
vermeld. In 1685 constateerden Generaalmeesters op een munt-
visite, dat te Kämpen en Zwolle uitsluitend leeuwendaalders gemaakt
werden, die met iy 2 % agio verkocht werden aan handelaars
op de Levant; in de volgende jaren waren hun ervaringen niet
anders 2o8. Toch was voor de meeste muntmeesters het slaan van
leeuwendaalders meestal slechts een laatste toevlucht, als zij op
geen enkele wijze in de gelegeheid waren voordeliger soorten af
te leveren; en daarvoor was in deze jaren juist vrij vaak gelegenheid.
De drie gewesten, die zieh door verzoeken noch dreigementen
hadden laten bewegen mede te werken aan de vooral met Hollands
belangen rekening houdende hervormingsplannen, zetten de vervaardiging
van de bestaande reeksen voort. Zeeland bleef ononder-
broken de in 1676 ingevoerde daalders slaan, slechts werd het type
in 1682 gewijzigd, doordat een zinrijker schikking van de wapen-
schildjes op de voorzijde gevonden werd*. In totaal is van 1676
tot 1687 123.000 mark aan Zeeuwse daalders afgeleverd, voor een
enkele provincie, en voor een muntsoort die in hoofdzaak voor
binnenlands gebruik bestemd was, een formidabele hoeveelheid.
Naast daalders werd ook klein geld geslagen, meestal op bestelling
van de Karner Zeeland van de V.O.C., doch ook in patria in
omloop gebracht: schellingen van het in 1672 ingevoerde type met
de zittende leeuw, dubbeltjes met het provincie-wapen in navolging
van de Hollandse van 1670, stuivers van een nieuw gecreeerd type
met het wapen in het veld. Voor de beide eerste soorten gold de
reeds genoemde voet van 1669, voor de stuivers werd een nieuwe
instructie gegeven, aangezien indertijd te weinig rekening was
gehouden met het grote verschil in aanmaakkosten tussen dubbele
en enkele stuivers. Tenslotte werden nog eens koperen duiten
gemaakt 209. De munt te Middelburg was dus voortdurend in vol
bedrijf.
Z eeland, stuiver
Voorschrift: Gec. Raden 10 Juni 1678
gehalte: 3 p. 18 gr. (0,271)
gewicht: 188 2/3 per mk. (0,130 g)
remedie: 3 gr. en 3 eng.
Beeldenaar: Verk. 94,5
Vz. wapen der provincie in het veld.
Kz. opschrift zeelandia en jaartal.
Geslagen: 1681—85
Evenals te Middelburg werd te Leeuwarden op de gebruikelijke
wijze doorgewerkt, hoewel als steeds op veel minder grote schaal.
De vervaardiging van dubbeltjes en duiten werd regelmatig voort-
gezet. Hoewel Friesland in 1680 zijn instemming met de Statenmunten
betuigd had, machtigden Gedeputeerden nog in hetzelfde
jaar de muntmeester Stempels voor schellingen en daalders te
maken 2I°. Voor de daalder werd in 1682 een beeldenaar vastgesteld,