
Beeldenaar: Verk. 90,4
Als daalder, type II (biz. 81) — met 10 SC *.
Geslagen: 1687—90, 1692—93
Terwijl Zeeland aldus zeer duidelijk het voornemen te kennen
gaf de vervaardiging van geld 'beneden de door Holland gewenste
voet van de Staten-munten niet te zullen staken, voordat een
een bevredigende regeling bereikt zou zijn, bleef Holland bij zijn
politiek van beletten van de vervaardiging van siecht geld, des-
noods ten koste van de arbeids-mogelijkheid van de munthuizen.
5 October 1686 had ter Generaliteit een heftig debat plaats, waarin
de gedeputeerden van Holland o.a. zeiden, „dat de Godtloose en
schelmaghtighe mundt van Deventer het landt met valsse aghten-
twintighen vervulden, dat die maar 24 st. kosten haalen, dat de
Nymmesche munt het valse gelt mede sloegh, dat (zij) hoopten
die muntmeesters eens te attraperen, dat daertoe ordre en gelt op
haer lijf onder de hant hadden gesteh ende dat haar souden
schavotteren” 25i. Tenslotte kreeg de muntcommissie van H.H.M.
opdracht tezamen met Generaalmeesters „een ordre te beramen
waerdoor de quade penningen hier te lande geweert ende het muntwesen
op een vasten voet gereguleert soude kunnen werden”. De
volgorde van de beide genoemde punten is typerend voor de ge-
dachtegang van de voorstellers, de Staten van Holland.
Het concept, dat de gecommitteerden in de volgende dagen
gereed maakten, adernde geheel dezelfde geest: aan muntmeesters
en Wisselbanken zou verboden worden zilver tegen hoger prijs in
te kopen dan f. 25:2 op straffe van verbeurte van het aldus gekochte
en de muntmeesters gelast van dit materiaal uitsluitend negotie-
penningen en Staten-munten te slaan 25*.Reeds dadelijk formuleerden
Generaalmeesters hun door de meeste provinciën gedeelde
bezwaren: aangezien een straf niet voorzien was tegen de verkopers
en tegen particulière kopers, zou de uitvoer tegen hoge prijs door-
gaan en zouden de muntmeesters geheel van materiaal verstoken
blijven; bovendien zou, als nog iemand voor de vastgestelde prijs
verkocht, dit aan een Wisselbank geschieden, die evenveel mocht
geven als de muntmeesters, maar onmiddellijk betaalde *53. Dezelfde
gedachtegang ontwikkelden de vier muntmeesters in Overijsel, om
* Een ontwerp van 1685 heeft 3 G (3 gulden) (Verk. no 498b).
advies gevraagd door de Staten van dit gewest, dat zo groot belang
had bij de voortgang van de muntslag; bovendien verlangden deze,
dat ook de florijn, desnoods op de hogere voet van de Staten-
munten, onder de toegelaten soorten zou worden opgenomen en dat
het gehalte van de zilveren rijder verlaagd zou worden, zodat ook
deze verder geslagen zou kunnen worden. In overeenstemming met
dit advies besloten Ridderschap en Steden van Overijsel het plan,
met enige door Generaalmeesters voorgestelde wijzigingen, bij wijze
van proef voor een jaar te accepteren — in de hoop, dat de onuit-
voerbaarheid spoedig zou blijken 254.
Van meer belang was de behandeliing in de Staten van Holland.
Amsterdam eiste een kleine, doch zeer gewichtige toevoeging:
dat de prijs, behalve in courant geld, ook in bankgeld uitgedrukt
zou worden. H.E.G.M. aanvaardden dit amendement, vulden verder
het concept aan met een artikel, dat betaling van grote bedragen in
— siecht |— klein geld uitsloot en met een, dat de overtredingen
van de muntmeesters onder de jurisdictie van door de Staten-
Generaal aan te stellen rechters bracht, maar aanvaardden ook het
door de provincien gewenste — en vroeger reeds toegestane —
verschil in prijs tussen muntmeesters en Wisselbanken en de op-
name van volwaardige daalders en florijnen onder de toegelaten
muntsoorten 233. Beide concessies waren echter slechts schijnbaar:
de prijsbepaling in bankgeld maakte het verschil tussen muntmeesters
en banken illusoir; de toelating van florijnen betekende niets
als de voet van de Staten-munten geeist werd; de verscherpingen
waren daarentegen zeer voelbaar voor de belanghebbenden bij de
muntslag: beperking van de omloop van het siechte geld en beper-
king van de provinciale en stedelijke zelfstandigheid op muntgebied.
Geen wonder, dat de tegenstand ter zitting van H.H.M. nog
sterker was dan tevoren. Op aandringen van de muntcommissie
werd de prijs in bankgeld weer geschrapt, wat Amsterdam tenslotte
goedvond; verder werden enkele artikelen beter geformuleerd 236.
Holland aanvaardde deze wijzigingen, waarmee ook de West-
Friese steden, die in de Staten het meest op het standpunt van
muntmeesters stonden, en Amsterdam zieh verenigden 237, maar
hiermede was de uiterste grens bereikt, die H.E.G.M. niet wilden
overschrijden. 2 December kwam het concept weer in de Staten-
Generaal ter tafel. Utrecht bleek het enige gewest, dat het Hol-
landse plan zonder meer wilde goedkeuren, zoals het ook in 1681