
geslagen zouden kunnen worden. Om dit te bereiken achtten zij het
noodzakelijk, dat de beperking van het aantal muntmeesters werd
tot stand gebracht door het gereed liggende accoord met de rijks-
steden te aanvaarden — Overijsel had reeds 19 November de
goedkeuring van de drie steden medegedeeld 377 _ en dat de zilver-
toevoer voor de overblijvende munthuizen verzekerd werd door het
algemeen aanvaarden van prijsregeling en gedeeltelijk uitvoerverbod.
Verder rieden zij aan een tijdelijk uitvoerverbod van de nieuwe
muntstukken af te kondigen om voldoende in de binnenlandse
omloop te brengen en onder de Staten-munten een florijn en een
daalder op overeenkomstige voet op te nemen om de gewesten elke
formele grond tot het verlenen van particulière consenten te ont-
nemen. Tenslotte adviseerden zij een technisch betere regeling voor
de schellingen: daar het naast elkaar omlopen van goede schellingen
à 6 stuiver en gereduceerde à 5% stuiver in de practijk zeer be-
zwaarlijk bleek, daar beide soorten dikwijls alleen door het jaartal te
onderscheiden waren, bevalen zij aan, zoals reeds door enige par-
ticulieren was voorgesteld, de niet-gereduceerde van een Stempel te
voorzien, zodat het onderscheid geen moeilijkheden zou opleveren 378.
De Staten van Holland namen dit programma onmiddellijk
over, zodat 29 December drie uitgewerkte concepten aan de pro-
vinciën konden worden rondgezonden 379:
a. het concept voor een algemeen plakkaat van 12 Maart, aange-
vuld met een tijdelijk uitvoerverbod voor de Staten-munten;
b. het concept-accoord met de rijkssteden van Februari 1693;
c. een concept-regeling voor het stempelen van de ongereduceerde
schellingen, waarin voorzien werd, dat de gehele bewerking op het
comptoir-generaal van de Unie zou geschieden tegen betaling van
8 stuivers per 1000 stuks om de kosten van uitzoeken, opzenden
naar Den Haag en stempelen te dekken.
Nog was er tegenstand bij het verwezenlijken van dit laatste
onderdeel van de Hollandse plannen. Utrecht en Gelderland, die
in het voorjaar het algemeen plakkaat nog onvoldoende gevonden
hadden, legden zieh er thans bij neer; evenmin verzette Friesland
zieh. Wel echter Zeeland, Overijsel en Stad en Lande, steeds de
lästigste onder Hollands tegenstanders. De Staten van Zeeland
spraken nogmaals hun ontstemming uit, dat de regelingen van het
najaar niet tot een prijsdaling van het zilver hadden geleid, en kon-
digden aan, dat zij, weinig verwachtend van het nieuwe plakkaat,
bezig waren eigen maatregelen te overwegen; bovendien achtten
zij de stempeling van de schellingen overbodig, aangezien in Zeeland
alle ruiter-schellingen gereduceerd waren; slechts het accoord
met de steden keurden zij zonder meer goed 38°. Overijsel en Stad
en Lande waren minder veeleisend; zij konden zieh in het algemeen
met het voorgestelde verenigen en hadden slechts overwegend be-
zwaar tegen de overdracht van de jurisdictie over hun muntmeesters
aan de Raad van StateäSl. Holland wilde echter van geen uitstel
meer weten, daar de vloot met zilver reeds in aantocht was:
17 Maart 1694 werd, nadat Zeeland zijn verzet als vruchteloos had
opgegeven 3®2, geconcludeerd 'het algemeen plakkaat te publiceren,
zonder de artikelen betreffende de rechtspraak over de muntmeesters
en over de aanstelling van een poingoensnijder, met toevoeging
van een Staten-daalder en Staten-florijn; de stempeling van de
schellingen op 1 April te doen aanvangen en het accoord over de
rijksmunten ter tekening aan de steden voor te leggen. Op aan-
dringen van Holland werd 10 dagen later besloten 00k het artikel
over de jurisdictie in het plakkaat op te nemen, en zo de beide
provincien dit mochten weigeren, de uitvoer van zilver daarheen
weer te verbieden 3®3. Thans hielp dit dreigement ■— de zilvervloot
was intussen binnengelopen — snel; 6 April verklaarde Overijsel
zijn instemming; van verzet van Stad en Lande wordt verder niet
gesproken. Ook de stilstand van de rijksmunten werd nu spoedig
door alle betrokkenen geaccepteerd, zodat H.H.M. 16 April 1694
de overeenkomst konden arresteren }84.
Overzicht van de inhoud van het plakkaat van 17 Maart 1694,
met aanduiding van de voorafgaande plakkaten, waaruit de
artikelen afkomstig zijn.
1. De prijs van het muntmateriaal wordt gefixeerd op f. 25:2
resp. f. 25:1 voor Wisselbanken en wisselaars.
7 Augustus 1691
2. Uitvoer van meer dan de helft van het aanwezige zilver is
verboden.
3 Mei 1690
3. Voor uitvoer worden paspoorten verleend bij verkoop van
een gelijke hoeveelheid aan een Wisselbank of munt.
3 Mei 1690