
een complicatie voor. De Staten stelden zieh op het standpunt, dat
de nieuwe munten geschroefd, niet geslagen moesten worden; van-
daar dat Generaalmeesters bezwaar maakten goed te vinden, dat de
stempelsnijder-generaal hamerstempels voor de West-Friese munt
zou vervaardigen. De West-Friese steden dachten er evenwel niet
aan hoge bedragen uit te geven om, zoals te Dordrecht, een kostbaar
schroefwerk te doen opstellen, en konden op grond van het contract
met de muntmeester van hem de aanschaffing verlangen. Deze
voelde echter even weinig voor de hoge kosten en wist verlof te
krijgen voorlopig de drieguldens te mögen hameren, totdat een
schroef gereed zou zijn. Blijkens het uiterlijk van de munten uit
deze jaren is uiteindelijk wel een schroefwerk opgesteld, doch heeft
het slechts zeer gedeeltelijk dienst gedaan; naast de machines bleef
nog jarenlang de hamer in gebruik. Deze toestand werd 1684 door
de steden gesanctionneerd door de muntmeester toe te staan naar
keuze de beide werkwijzen toe te passen 199. Naar alle waarschijn-
lijkheid zijn de hamerstempels door de plaatselijke stempelsnijder
Olivier Houthuys geleverd, de machinestempels daarentegen door
de stempelsnijder-generaal van Holland Drappentier: dit zou de
zeer uiteenlopende kwaliteit van de schroef- en hamerstempels van
de jaren sedert 1682 verklären *.
Op overeenkomstige voorwaarden als in Stad en Lande en
West-Friesland had in deze jaren de verpachting van de munt te
Deventer plaats, die sinds de vlucht van Willem Sluysken in 1670
had stilgestaan. Assuerus Vosdinck en Peter Sluysken, de zoon
van de vorige muntmeester, verzochten in 1682 de munt weer in
werking te mögen brengen, onder aanbod aan de stad hetzelfde
bedrag uit te keren, als zij op dat ogenblik voor de stilstand genoot.
Schepenen en Raden stonden hun 3/13 April 1682 toe „de Munte
alhier met den aankleve van dien op haar kosten buiten eenich be-
swaar van de Stadt op te mögen reghten en aan te stellen” , mits zij
* De verdeling is waarschijnlijk als volgt:
gehamerd geschroefd
Enkele en dubbele gouden dukaat 1683 enz.
Zilveren dukaat 1683, 1687 1683, 1687
3, 2, 1, % gulden 1682, 1687
Daalder 1684-85 1684-87
Florijn 1685—86 1685, 1687
Schelling 1682—83 1680, 1682
voldoende borgen stelden voor de prompte betaling van de beloofde
f. 1600 per jaar (f. 2000 verminderd met de nu te verwachten uit-
kering van f. 400 uit hoofde van onderwerping aan de Generali-
teits-reglementen) en een acte van de Raad van State overlegden,
dat de uitkering van f. 2000 hervat zou worden bij eventuele be-
eindiging van hun werkzaamheid 20°. De acte werd weliswaar niet
verkregen, maar de borgen werden gesteld en de nodige voorbe-
reidingen getroffen, zodat in November het munthuis gereed was
en Sluysken, die inmiddels als enige muntmeester was opgetreden.
beedigd werd en vergunning kreeg alvast met het slaan van drieguldens
en guldens een aanvang te maken 201, waarna op 6/16 November
de eerste stukken werden afgeleverd.
Aanvankelijk had de Raad een door de muntmeesters gedaan
verzoek om payementen te mögen slaan, na advies van Generaalmeesters
afgewezen, doch toen in het voorjaar van 1683 was ge-
bleken, dat de invoering van de Staten-munten mislukt was en van
algemene verbetering van het muntwezen niets kwam, slaagde
Sluysken er in een günstiger contract te krijgen, dat hem toestond
payementen te slaan „neffens de nabuyrige munten, soo lange het
haer vanden Staet niet verboden wordt” . Hij nam op zieh een som
van f. 32.000 te betalen .— in jaarlijkse termijnen van f. 4.000 met
een rente van 5 % over het nog niet uitbetaalde gedeelte !— daar-
tegenover werd hij vrijgesteld van uitkering van de sleischat en van
de verplichting met beedigde gezellen te werken; dat hij 00k
zelf de gereedschappen en de tractementen van de officieren zou
betalen, blijkt uit de clausule, waarin hij op zieh neemt „altijdt nette
Stempels ende slagen te houden” , een herinnering aan de uitdruk-
kelijke bepaling over dit punt in het contract van 166 2 202. Sluysken
maakte hiervan onmiddellijk gebruik om te beginnen met het slaan
van dubbeltjes en schellingen, weldra 00k van florijnen, terwijl aan
Generaliteits-munten niet anders dan leeuwendaalders werden ge-
maakt, die immers gemakkelijk voor export aan de meestbiedende
verkocht konden worden. Hij slaagde er zelfs met de jaren in zieh
op te werken tot de grootste producent van minderwaardig geld,
gesteund, of liever in geen enkel opzicht gehinderd door de Magi-
straat, die regelmatig de beloofde uitkering ontving en de muntmeester
beschermde tegen de contröle door Generaalmeesters.
Deze hoge vlucht van het bedrijf was echter eerst mogelijk
enkele jaren later, toen Sluysken en zijn collega’s, die onder soort