
wijze gemotiveerd als Friesland in 1664 gedaan had. Op grond van
deze vergunning werden — behalve kopergeld — een vrij groot
aantal schellingen geslagen van het oude uit de 16e eeuw stammende
type met de staande ridder en een klein aantal, niet terug-
gevonden, stuivers. Hoewel aan de muntofficieren nadrukkelijk
gelast was, alleen tot vervaardiging over te gaan, als zij zeker waren,
dat de Zeeuwse munt hierdoor niet in discrediet zou komen, wekte
deze eigenmachtigheid van een „soo notabele ende precise” pro-
vincie in Holland ernstig misnoegen. Op aandringen van Generaal-
meesters verzochten de Staten-Generaal aan Zeeland de slag te
staken, doch de Staten van dit gewest stonden de muntmeester toe
de vervaardiging voort te zetten, mits dit alleen geschiedde ten
behoeve van de V.O.C., zodat de stukken buiten het land gevoerd
zouden worden 8o. Te bedenken is hierbij echter, dat geen enkele
garantie bestond, dat de kassier van de Compagnie de voor verzen-
ding naar Indie in ontvangst genomen munten niet voor betalingen
hier te lande zou bezigen, waarover meer dan eens geklaagd wordt.
Z eeland, schelling
Voorschrift: Gec. Raden 12 Maart 1669
gehalte: 6 p. 17 gr. (0,558)
gewicht: 47 2/3 per mk. (5,14 g)
remedie: \]/i 9r- en 1 \Z2 en9-
Beeldenaac: Type I, Verk. 92,6
Vr. geharnaste man staande achter wapenschild der provincie;
omschrift: luctor et emergo en jaartal.
Kz. rijk versierd kruis; omschrift: MOneta Nova ARGENtea
coMiTatus ZEELandiae.
Type II, Verk. 93,1—2; 213,2
Vz. gekroond wapenschild der provincie, w aam a ast jaartal;
omschrift: MONeta ARGENtea ordinum ZEELANDiae.
Kz. liggende leeuw, op speer vrijheidshoed dragend; omschrift:
ITA RELINQUENDA UT ACCEPTA.
Geslagen:
a. 1669—70 (type I)
b. 1672 (type II, zonder binnenranden)
c. 1672—73 (als b, kleiner formaat)
d. 1680'—83 (type II, met binnenranden)
e. 1683'—85 (als b, omschrift sterker afgekort)
* ★ *
De voortdurende overvoering van de binnenlandse muntcircu-
latie met allerlei meer of minder siecht klein geld noopte ten slotte
de Staten van Holland zieh met'dit vraagstuk in het bijzonder bezig
te houden. Zonder het muntvraagstuk in zijn geheel aan te pakken,
waarvoor kennelijk overeenstemming tussen de gewesten niet te
verwachten viel, meenden zij, dat het mogelijk moest zijn door
provinciale maatregelen de omloop van dit hinderlijke en gevaarlijke
kleine geld in hun gebied te bestrijden. Gecommitteerde Raden gaven
bij monde van de Raadpensionaris Johan de Witt op 15 Maart 1670
aan H.E.G.M. in overweging de uitheemse ■— d.w.z. buiten Holland
geslagen ■— stuivers te verbieden en betaling van de pachtsommen
door de belastingpachters in het vervolg niet meer in stuivers te
aanvaarden 8l. Dit laatste is een aanwijzing in welke enorme hoe-
veelheden deze kleine muntjes aanwezig waren. Bevestigd wordt
deze omloop van klein geld als algemeen betaalmiddel door vondsten
als die van Amersfoort en Maarssen, beide in deze jaren de dateren,
die vrijwel uitsluitend schellingen en kleinere stukken bevatten 82.
Generaalmeesters gaven in een uitvoerig advies hun mening over
dit plan te kennen 8}: zij erkenden de wenselijkheid de stuivers als
algemeen betaalmiddel uit te sluiten en de bevoegdheid van de
provincie hiertoe maatregelen te treffen, maar achtten een onmid-
dellijk verbod te ingrijpend: het publiek moest in de gelegenheid
gesteld worden zieh tijdig van het siechte geld te ontdoen en de
Staten moesten zorgen voor een voldoende hoeveelheid goede pas-
munt84. In deze zin werd besloten: het verbod van de vreemde
stuivers, waartegen ook de West-Friese steden bezwaar maakten,
werd voorlopig aangehouden; een bepaling tegen betaling in stuivers
in het regiement op de inning der belastingen opgenomen; Gecommitteerde
Raden kregen de opdracht zorg te dragen voor de aan-
munting van een hoeveelheid goede pasmunt, tot een bedrag van
f. 400.000 in ieder der beide Hollandse munthuizen 85.
Reeds zeer spoedig konden Gecommitteerde Raden de muntmeester
te Dordrecht een — door Generaalmeesters ontworpen —
instructie toezenden voor nieuwe schellingen, dubbeltjes en stuivers.