
daar geldende niveau gebracht worden en een geringer verlaging
van de muntvoet, zoals Holland wilde, niet meer uitvoerbaar zijn.
De Staten van Holland onderzochten in Juli 1676 de door
Generaalmeesters opgestelde concepten 6 zonder tot overeenstem-
ming te komen. Gearresteerd werd slechts een plakkaat, waardoor
de waarde van de buiten Holland geslagen stuivers tot stuiver
of 8 penningen werd teruggebracht een nieuwe poging om aan
de circulatie van deze kleine muntjes een eind te maken, die echter
niet of nauwelijks enige uitwerking had. Op de volgende vergade-
ring, in September, kwam de zaak opnieuw ter sprake: intussen
had Amsterdam zijn standpunt bepaald *58 en was het gevaar, dat
van de zijde van de Zeeuwse daalder dreigde, duidelijk geworden.
19 September machtigden H.E.G.M. hun gedeputerden ter Gene-
raliteit tot vaststelling van de Staten-munten mee te werken, maar
over het uitvoerverbod kon een besluit niet genomen worden *, daar
Amsterdam geen enkele beperking van de zilverhandel wenste.
Het uitvoerverbod, door velen als het noodzakelijk complement
van de invoering van de Staten-munten beschouwd, bleef dus liggen.
Dit verhinderde echter niet, dat met de voorbereiding van de Staten-
munten, verder gegaan werd: 25 November kwamen Generaalmeesters
met een ontwerp voor een beeldenaar voor den dag De voor-
zijde met een grote Generaliteitsleeuw duidde aan dat de nieuwe mun-
ten bedoeld waren als algemeen Nederlands; de keerzijde werd groten-
deels ingenomen door de waarde-aanduiding in zeer opvallende
letters: een der motieven tot keuze van de denominaties 3, 2 en 1
gulden was immers, dat aangenomen werd, dat stukken, welke zo
duidelijk met de rekeneenheid, de gulden, of zijn veelvouden over-
eenkwamen, nooit in waarde boven die rekeneenheid zouden kunnen
stijgen. Kort hierna dienden van Nispen en de Bevere een nieuw
concept in voor de muntvoet om aan de bezwaren van Amsterdam,
dat een zo belangrijke verlaging van het gehalte als voorgesteld
was, bedenkelijk achtte, tegemoet te komen. Boreel stelde hier drie
dagen later een ander concept tegenover, waarin hij door een kleine
verlaging van het gewicht een technisch voordeel dacht te bereiken,
en tevens de mogelijkheid de zilverprijs 1 stuiver hoger te stellen; zijn
beide collega’s zagen hiervan echter de noodzakelijkheid niet in l6z.
* Aanvankelijk werd ter Generaliteit ook een consent in het uitvoerverbod
medegedeeld, doch dit werd later geannuleerdlio.
S taten-munten, ontwerp i
Vz. klimmende leeuw met zwaard en pijlenbundel; omschrift:
MONeta ARGentea PROVinciarium coNFOEderatarum BELGicarum.
Kz. opschrift staten driegulde (resp. tweegulde, daelder,
gulden) hollandt, waartussen wapenschildje der provincie
en jaartal.
De besluitvaardigheid van de Staten werd intussen zeer be-
vorderd door de vrees voor de Zeeuwse daalder. Een tegelijkertijd
door Generaalmeesters bij Holland ingediend concept-verbod van
deze munt vond onmiddellijk een günstig onthaal162. Amsterdam
stelde zieh er dadelijk achter: reeds 8 Januari 1677 verbood het de
Zeeuwse daalder bij afzonderlijke keur in de stad en 15 Maart
aanvaardde het een provinciaal verbod, dat 3 April gearresteerd
werd en behalve tegen de Zeeuwse daalder ook tegen een aantal
andere siechte soorten gericht was; tegelijk bevestigen de Staten nog
eens hun goedkeuring van de Staten-munten en van de nieuwe
instructie. Hiermede stelden dus de Staten van Holland een een-
zijdig besluit tegenover het eenzijdige besluit van die van Zeeland;
hun bedoeling de regeling van het muntwezen nu zelf in handen te
nemen, wordt nog eens onderstreept, doordat op dezelfde dag het
in 1675 door de Staten-Generaal uitgevaardigde verbod van de
Kamper schelling, in letterlijke herhaling op naam van Holland her-
nieuwd werd. Tegelijk gaven H.E.G.M. nog eens aan Dirck Bosch
verlof zijn pogingen door de geoctroyeerde munt te Enkhuizen een