
overeenkomst met de Gelderse door Haxter gesneden, vertonen het
wapenschildje van Amsterdam op de plaats, waar anders het munt-
teken van Dordrecht zou staan en wijken slechts door een kroon
boven het provincie-wapen van de gewone Hollandse stukken af.
De tweede groep, met jaartal 1672 en 1673, vertoont meer overeen-
komst met de door Drappentier voor de schroef te Dordrecht gesneden
Stempels en draagt het schildje van Amsterdam op een
opvallende plaats in het ornament der voorzijde. De gouden dukaten
hebben eveneens veel gelijkenis met die van Drappentier en vertonen
het wapentje opvallend op de keerzijde geplaatst. De beide laatste
zijn ontworpen door Roelof Hensbergen, die omstreeks de jaar-
wisseling als poingoenmaker in dienst kwam, in de plaats van
Haxter11?. Van elke groep bestaan een groot aantal varièteiten,
gevolg van de omvangrijke productie, die geheel met hamer en
aambeeld geschiedde, dus zeer veel Stempels vereiste wegens de
snelle slijtage *.
De Amsterdamse munt was voor de oude geprivilegieerden,
Dordrecht en West-Friesland, een doom in het oog; reeds een week
na het verlenen van de machtiging door de Staten vroegen zij het
besluit in te trekken, daar de bestaande munthuizen intussen vol-
doende capaciteit verkregen hadden II8. Met meer aandrang her-
haalden zij dit verzoek tegen het eind van het jaar, toen de drukte
van de lening geheel voorbij was en de munten weer onvoldoende
werk hadden, waarbij zij konden bekend maken, dat Amsterdam
verzending van zilver naar Dordrecht had geweigerd met de wel
vreemd aandoende argumentatie, dat de stad haar eigen munt niet
zonder werk kon latenII9. Burgemeesteren wisten tenslotte het
bestaan van de munt te rekken tot het zilver van de tweede kapitale
lening verwerkt was, en eerst 7 November 1673 had de laatste
leverantie plaats. De herinnering aan het ongewone bezit van een
munthuis binnen de muren bleef, behalve door de naam van de
Munttoren, bewaard door talrijke in handen van het publiek ge-
komen piéforts van dukaten en rijders met het opschrift: „Ter ge-
* Behalve deze drie Stempels, alle voor hamerslag gebruikt, is nog een vierde
Stempel bekend, waarmee rijders geschroefd zijn I2°. Deze stukken, kennelijk van
de hand van Chr. Adolphi, zijn waarschijnlijk door hem in zijn particuliere
werkplaats, waar hij een schroefpers had, vervaardigd; in hoeverre zij een
officieel karakter hebben, blijkt niet; misschien verkocht hij voor eigen rekening
afslagen.
dagtenisse van de munte van Amsterdam, anno 1673” I21, steeds van
de door Hensbergen in 1673 vervaardigde Stempels.
Niet alleen te Amsterdam werd in de jaren 1672—1673 ten-
gevolge van de oorlogsomstandigheden druk gemunt: ook de overige
munthuizen in het vrij gebleven gebied hadden veel werk. Te Dordrecht,
Middelburg, Enkhuizen en Leeuwarden werden zilveren
dukaten uit de opbrengst van de kapitale leningen geslagen. Alleen
te Middelburg werd voortdurend de muntschroef gebruikt, te
Dordrecht werd naast de schroef de hamer geJianteerd, in de beide
andere munthuizen vond uitsluitend de laatste werkwijze toepassing.
* *
★
De ontruiming van het grondgebied der Republiek in 1673
maakte aan de bijzondere omstandigheden grotendeels een eind,
met het gevolg dat dezelfde moeilijkheden als voor de oorlog zieh
weer voordeden. Zodra de abnormale bestellingen voor Staten en
Wisselbanken een einde genomen hadden, was het voor de munt-
meesters weer even lästig het hoofd boven water te houden, daar
nog steeds, zelfs in versterkte mate, de zilverprijs boven de wettelijk
toegelaten leverprijs lag. Te Dordrecht en Enkhuizen werden kleine
hoeveelheden rijders geslagen, te Middelburg daarentegen alleen
zilveren dukaten, wat door de daar geldende koersverhoging voor-
deliger was. Bovendien werden voor de handel oude rijksdaalders
en leeuwendaalders ■— in Dordrecht geschroefd en met een ge-
moderniseerde beeldenaar — afgeleverd.
Naast deze grote stukken werd de vervaardiging van kleine
munten volgens de kort voor de oorlog tot stand gekomen regelingen
voortgezet. In Dordrecht begon de muntmeester in 1674 met het
aanmaken van de in 1670 geconsenteerde, doch door de moeilijkheden
met de schroefpers nooit gereed gekomen schellingen en
dubbeltjes. Maar toen enige jaren later, naar aanleiding van een
verzoek van de muntmeester tot verhoging van de toegestane hoeveelheden,
een onderzoek werd ingesteld, bleek, dat hij zieh geens-
zins aan de indertijd vastgestelde bedragen gehouden had I22: slechts
fa van het aantal schellingen en stuivers in het geheel niet, doch
het viervoud van het aantal dubbele stuivers, ruim 3Y2 millioen stuks.
Hoewel door sommigen geadviseerd werd nog meer nieuw paye-
ment te doen slaan in de hoop hiermede het nog steeds aanwezige
siechte geld te kunnen verdrijven, besloten de Staten van Holland