
Het duurde geruime tijd voor de apparatuur gereed was: eerst
in December 1671 was alles geleverd 95. Ook toen kon nog niet met
munten begonnen worden, daar voor het nieuwe procédé Stempels
van ander constructie vereist werden dan voor de vervaardiging met
de munthamer. Tegelijk met het besluit tot het invoeren van de
schroefpers hadden de Staten van Holland bepaald, dat één stem-
pelsnijder zou aangesteld worden voor de beide Hollandse munt-
huizen, in de hoop, dat deze, na algemene invoering van de schroef
door de overige provincien, ook stempelsnijder-generaal van de Unie
zou worden* eerst dan zou het ideaal van volledige gelijkvormig-
heid tussen de geldstukken van alle gewesten, dat met de invoering
van de schroef beoogd werd, verwerkelijkt zijn. Generaalmeesters,
die begrepen dat voor het snijden van de nieuwe Stempels iemand
met ervaring op dit gebied gezöcht moest worden, verzochten de
Amsterdammer Adolphi en de Rotterdammer Daniel Drappentier
een proef te maken voor een schelling, later ook voor een zilveren
rijder; na verloop van enige tijd werd ook de stempelsnijder van de
munt te Middelburg, Matthijs Hooft, toegestaan mede te dingen.
Inderdaad leverde Adolphi proeven voor een schelling en een rijder,
Hooft 'althans voor een schelling. Nog voor deze gereed waren,
werden echter reeds Drappentiers proeven in de Staten-verga-
dering vertoond en deze tot ijzersnijder-generaal van de munten van
Holland en West-Friesland aangesteld op een salaris van f. 1400;
uitteraard zijn de door hem geleverde proefstukken niet afzonderlijk
aan te wijzen, daar ze met de werkelijk aangemunte stukken over-
een moeten komen *.
Het moet de hoop van de Staten van Holland — en enige
rechtvaardiging voor hun zelfstandig optreden — geweest zijn, dat
de overige gewesten zieh na korter of langer tijd alle genoodzaakt
zouden zien dit voorbeeld te volgen, de muntschroef in te voeren
en Drappentier tot ijzersnijder-generaal aan te stellen. Deze hoop
ging echter niet in vervulling, zodat de modernisering van het munt-
bedrijf te Dordecht een vrijwel op zieh zelf staand verschijnsel
bleef. De West-Friese steden gingen al dadelijk niet met het besluit
van de Staten van hun gewest mede: ook toen in de onmiddellijke
nabijheid, op de geoctroyeerde munt te Enkhuizen, op moderne
wijze werd gewerkt, bleef de landschapsmunt met de hamer werken.
Uitvoeriger: Jaarboek, 1920, blz. 42—61 (met aFbeeldingen van de proeven).
Meer oog voor de eisen van de tijd hadden de Staten van Zeeland,
Utrecht, Gelderland en Friesland; de munthuizen in de beide
eerstgenoemde provincies muntten trouwens reeds lang uit door
de fraaie afwerking van de daar geslagen stukken. Zeer kort nadat
een begin was gemaakt met de vervaardiging van de voor Dordrecht
bestemde werktuigen, besloten de Staten van Zeeland eveneens de
nodige toestellen aan te schaffen om niet in de concurrence bij
Holland ten achter te staan Generaalmeesters drangen bij de
Staten-Generaal op algemene invoering van de Hollandse maat-
regelen aan 95. Toen de zaak iets verder gevorderd was en de Staten
van Holland, als laatste onderdeel van de modernisering besloten
hadden de halve zilveren rijder i— met de onpractische waarde van
31 x/ i stuiver *— te vervangen door stukken van 1/s en 2/s rijder, deed
dit gewest ter Generaliteit formeel het voorstel de Hollandse beslui-
ten voor de gehele Unie over te nemen 96. Het had enig succes:
Zeeland, dat de schroef reeds had ingevoerd, deelde mede de nieuwe
onderverdeling van de rijder te aanvaarden. Kort hierna besloten
Utrecht I— dat de instrumenten bij dezelfde van der Burch in
Den Haag bestelde —, Gelderland en Friesland de machinale vervaardiging
en de voorgestelde onderverdeling eveneens over te
nemen 97. Utrecht besloot ook de Hollandse ijzersnijder-generaal
voor de provinciale munt in dienst te nemen 98, later hierin gevolgd
door Zeeland, zodat Drappentier in dienst van drie provincien
kwam 99.
Overijsel antwoordde echter niet op het verzoek van H.H.M.
zieh hierbij aan te sluiten — evenmin als Stad en Lande, dat ec'iter
op dat ogenblik geen munthuis in bedrijf had — en handhaafde
vervaardiging met de hamer en eigen stempelsnijder; Friesland en
Gelderland namen voorshands geen maatregelen om de aanvaarde
regelingen uit te voeren. Het gevolg hiervan was, dat de Vs en
*/s rijders nooit geslagen zijn; anderzijds werden in Holland na 1671
halve rijders niet meer geslagen. Ook in de gewesten, die er mee
begonnen, vorderde de ingebruikneming van de machines nog lang-
zaam. Het Dordtse stel werd begin 1672 in werking gesteld, maar
was nog zo gebrekkig, dat het tijdens de grote drukte op de munt
in de zomer van dat jaar weer buiten bedrijf gesteld moest worden;
het Zeeuwse is waarschijnlijk sedert het eind van 1671 in werking
gebleven; het Utrechtse was bij de inval van de Fransen nog riet
gereed.