
waren de muntmeesters niet in Staat de in de ordonnanties voor-
geschreven muntsoorten te slaan en in omloop te brengen, nog steeds
was de regering niet bij machte te verhinderen dat minderwaardig
geld over de grenzen werd binnengevoerd of door Nederlandse
munthuizen vervaardigd. Generaalmeesters brachten dan ook her-
haaldelijk vernieuwing van de biljoeneringsplakkaten van 1666 en
1667 als hoogstnoodzakelijk te berde 141. Het kwaad van de minder-
waardige munten was zelfs nog sterk toegenomen: in plaats van
hier en daar in het geheim werden nu overal buiten Holland en
Zeeland, en zelfs op de geoctroyeerde munt te Enkhuizen minder-
waardige schellingen en dubbeltjes geslagen en hier en daar zelfs
de grotere florijnen. De pogingen van Holland hier iets tegen te
doen, waren op niets uitgelopen. Het werd steeds duidelijker dat
ingrijpender maatregelen genomen moesten worden, desnoods tegen
de zin van een deel der gewesten.
HOOFDSTUK IV
Eerste poging tot invoering van de Staten-munten
1676~1682
De besprekingen over een algemene hervorming van het munt-
wezen, waarvan velen reeds voor de oorlog de noodzakelijkheid
hadden ingezien en betoogd, kwam weer ter sprake, zodra men na
de ontruiming van het grondgebied door de Fransen en Munstersen
en de vrede van Westminster met Engeland iets ruimer kon adem
halen. Nadat 23 Januari 1674 de Staten van Holland zieh met de
zaak hadden bezig gehouden, verzochten 16 Mei de Staten-Gene-
raal, naar aanleiding van een debat over de zo juist geconstateerde
fraudes te Kämpen, aan Generaalmeesters een rapport op te
stellen over de toestand van het muntwezen en de noodzakelijk
geachte verbeteringen; deze voldeden hieraan door 28 Juli een alge-
meen gehouden overzicht ter tafel te brengen I42, dat als inleiding
voor verdere besprekingen zou kunnen dienen. Zij stelden voorop,
dat het onontbeerlijk was tot een algemene regeling te komen, waar-
aan alle muntmeesters onderworpen zouden zijn, zonder zieh op
afwijkende voorschriften van provincien of steden te mögen be-
roepen; als voorbeeld van prijzenswaardige uniformiteit, verwezen
zij naar de bevoegdheden van het Franse Cour des Monnaies, aan
welks instructies en toezicht alle muntmeesters van het Koninkrijk
g ebon den waren 143.
Meer gedetailleerde voorstellen deden Generaalmeesters
25 Maart 1675 volgen I44:
a. verbod van verschillende binnen- en buitenlandse minderwaar-
dige muntsoorten (vnl. Overijselse en Zuid-Nederlandse geldsoor-
ten) -— zoals reeds 5 Febr. 1674 voorgesteld was j— bedoeld als
een hernieuwing van het biljoeneringsplakkaat van 7 Juli 1667;
b. herziening en aanvulling van de muncmeestersinstructie, zodat
aan fraude van die zijde beter het hoofd geboden kon worden, wat
reeds op de conferentie van 1668 een der punten van bespreking
had uitgemaakt;