
het eerst de Staten-munten had aanvaard: het had geen rekening te
houden met de belangen van stedelijke munthuizen en kon voor de
provinciale munt tengevolge van de günstige ligging vlak bij Amsterdam
het eerst op toevloed van materiaal rekenen. In de volgende
weken accepteerden ook Gelderland en Overijsel, hoewel onder
voorbdioud voor de jurisdictie van de Generaliteit over de gewes-
telijke en stedelijke muntmeesters 2s8. Aangenomen mag worden,
dat het consent van deze beide gewesten niet verkregen werd, dan
nadat door Holland duidelijk was gemaakt, dat het bij weigering
de zilveruitvoer uit Holland zou verbieden, wat de munthuizen in
die provincien, geheel aangewezen op de Amsterdamse zilvermarkt,
tot volledige stilstand zou dwingen 259.
Onverzettelijk bleef evenwel Zeeland, dat over een van Amsterdam
onafhankelijke toevoer beschikte: 29 November gaven Gecom-
mitteerde Raden zeer uitvoerige instructies aan de gedeputeerden
ter Generaliteit, waarin alle grieven en eisen van de provincie
werden samengevat; behalve het door Holland in de laatste weken
reeds toegestane werd gevraagd:
a. uitstel en beperking van de biljoenering van slecht geld — om
de daalder te beschermen;
b. verplichting voor de Wisselbank om voldoende aan de munt-
meesters te leveren;
c. duidelijker bepalingen tegen ontduiking van de maximum-prijs;
d. uitbreiding van de strafbaarheid tot elke koop en verkoop van
zilver boven de vastgestelde prijs;
e. wijziging van de denominaties van de Staten-munten — ge-
prefereerd werd daalder en driegulden (of dubbele daalder).
f. herstel van het uitvoerverbod voor zilver, tenminste voor de
helft van het ingevoerde;
g. regeling van de vervolging bij overtreding door de Wisselbank;
h. verbod van verpachting van de munthuizen;
i. verlaging van het muntloon;
j. verplichting van de V.O.C. zilver uitsluitend van de banken te
betrekken;
k. verplichting van de W.I.C. het door haar aangevoerde materiaal
tegen de vastgestelde prijs te verkopen —- en niet direct uit te
voeren 2fio.
Dit plan, waarvan de punten reeds lang in de besprekingen
naar voren gebracht waren, kan beschouwd worden als een samen-
vatting van de wensen van de tegenstanders van het Hollandse
concept. Hoewel mettertijd een groot aantal punten ervan verwezen-
lijkt zouden worden, was er voorshands geen uitzicht dat Holland
hierin zou treden. Uit de brieven, die Boreel in deze dagen, onaf-
hankelijk van zijn collega’s, aan de Raadpensionaris van Zeeland
schreef, blijkt duidelijk, dat van overbrugging van het geschil geen
sprake kon zijn 261.
Wat Friesland en Stad en Lande deden, was van minder
belang, aangezien het daar geslagen siechte geld slechts een gering
deel van de omloop in Holland uitmaakte. Als gewoonlijk reageer-
den zij langzaam. Toen ter Generaliteit geconcludeerd moest worden,
bleken de gedeputeerden van de beide Noordelijke gewesten
nog ongelast262■ Oponthoud behoede dit naar de mening van de
Staten van Holland niet te geven: zij zouden te zijner tijd wel tot
inkeer komen. Er mocht nu niet langer gewacht worden, daar de
vloot met het nieuwe zilver iedere dag kon binnenvallen. Zodra
Overijsel geconsenteerd had, lieten de gedeputeerden van Holland
officieel weten, dat zo het concept niet onmiddellijk gearresteerd
werd, hun principalen met de Staten van Utrecht, Gelderland en
Overijsel afzonderlijk tot overeenstemming zouden komen en dan
de uitvoer van zilver naar de niet consenterende gewesten zouden
verbieden 2Ö3.
Zeeland gaf niet toe en de volgende dag — 22 December 1686
t— maakte Holland zijn dreigement tot werkelijkheid. H.E.G.M.
publiceerden het plakkaat en de bij'behorende instructie voor de
muntmeesters op eigen naam, waarbij overal in plaats van de
„gerneene Bondtgenooten werden genoemd de „vier concerterende
Provincien ; de drie met Holland instemmende gewesten beloofden
een gelijkluidend plakkaat te zullen afkondigen. Tegelijk werd een
tweede plakkaat j— ook reeds weken geleden opgesteld — gepubli-
ceerd, waarin „alsoo die oppositie (van de gedeputeerden van
Zeeland) ende ongereetheydt (van die van Friesland en Stad en
Lande) ons niet kan bewegen om (niet) de noodige voorsieninge
te doen, ten eynde de goede Inghesetenen deser Landen door de
voorschr. Penningen van te lichten alloy niet langer ende noch
meerder worden benadeelt” , alle uitvoer van muntmateriaal naar
de drie genoemde provincien, alsmede invoer van daar gemunt