
ZlLVEREN DUKAAT
Voorschrift: Staten-Generaal 19 Juni 1659.
gehalte: 10 p. 11 y2 gr. (0,873)
gewicht: 8 29192/41151 per mk. (28,30 g)
remedie: gr. en 1 eng.
koers: f. 2 : 10
Ook halve zilveren dukaten.
Beeldenaar: Type I, zg. oude slag
Vz. gekroond wapenschild der Generalitejt; omschrift: als
boven.
Kz. staande geharnaste man, voor zieh houdend wapenschild
der provincie; jaartal in het veld; omschrift: als boven.
Type II, zg. nieuwe slag
Als boven, doch jaartal in het veld der voorzijde en kroon
boven wapenschild op kz.
Gestagen: zie tabel V.
Onmiddellijk na afkondiging van het plakkaat van 11 Augustus
konden de provinciale munthuizen met het afleveren van de „nieuwe
penningen” een aanvang maken. Nog op dezelfde dag verlieten de
eerste zilveren rijders de munt te Middelburg, de overige ateliers
volgden nog in Augustus of September. Zilveren dukaten kwamen
iets later in omloop, doch werden eveneens voor het einde van het
jaar overal geslagen. Overal... d.w.z. ook in de stedelijke munthuizen.
Van de zes steden, wier muntrecht in 1606 erkend was, hadden
vier sinds korter of langer tijd hun munt gesloten. Die van Kampen
en Zwolle waren echter in volle werking en sloegen gouden dukaten,
rijksdaalders en leeuwendaalders op dezelfde voet als de provinciale,
zij het met enigszins afwijkende beeldenaars. Voor deze bedrijven
was het een levenskwestie bij de te verwachten wijzigingen van de
muntvoet dezelfde rechten te hebben als de provincies: als zij niet
ook zilveren rijders en dukaten zouden mögen slaan, konden zij de
concurrentie niet langer volhouden.
Het vraagstuk van de rechten der rijksmunten was juist kort-
geleden aan de orde gesteld door een besluit van de Raad van State
om de post van f. 2000, die voor de steden, wier munt stilstond,
op de jaarlijkse begroting, de Staat van Oorlog, voorkwam, te
schrappen 11. Dit lokte onmiddellijk protest uit van Deventer, dat
uitbetaling verlangde, omdat de munt reeds jaren effectief stilstond.
Het hierop ingestelde onderzoek leidde tot uitvoerige beraadslagin-
gen over een nieuwe overeenkomst met de steden ter vervanging
van die van 1606. De steden verlang den toekenning van de bekende
toelage *—• liefst tot een hoger bedrag •—< wanneer zij niet muntten,
of het recht dezelfde soorten te slaan als de provincies. De ontwer-
pers van de nieuwe muntregeling, de Generaalmeesters en de deskundigen
in de Staten van Holland, die steeds wantrouwend tegen-
over de rijksmunten stonden en graag het aantal munthuizen zo veel
mogelijk wilden beperken, verlangden hier tegenover, dat de rijks-
steden, als zij dezelfde rechten wensten te hebben als de provincies,
dan ook dezelfde verplichtingen op zieh moesten nemen, in de eerste
plaats onderwerping aan het centrale toezicht der Generaalmeesters,
wier bemoeienis trouwens al vereist werd door de invoering van
de Generaliteits-sleischat18. Vandaar het voorstel, dat de steden
zouden kunnen kiezen tussen stilstand — met een jaarlijkse ver-
goeding van f. 2000 — en onderwerping aan alle voorschriften van
de Staten-Generaal: in het laatste geval zouden zij een tegemoet-
koming van f. 400 kunnen krijgen wegens de hogere kosten die
deze controle zou meebrengen. Op deze basis waren de betrokken
provincies, waarvan Gelderland het tot stand komen van een rege-
ling met de steden als voorwaarde van zijn consent in de nieuwe
munt-ordonnantie steldeIS>, tot een accoord bereid; 21 Augustus
1659 stonden de Staten-Generaal de tegemoetkoming in de kosten
toe, waarop de gedeputeerden van Gelderland, Overijsel en Stad
en Lande verklaarden, dat Kampen en Zwolle de onderwerping aan
de regiementen kozen, de vier andere de stilstand.
Kampen en Zwolle konden dus zieh onmiddellijk bij de provinciale
munten aansluiten en de vervaardiging van zilveren rijders
en dukaten ter hand nemen. De voordelen bleken zo groot, dat ook
Deventer zijn munt heropende: het voorstel hiertoe ging uit van de
schepen dr. Johan van Harn, schoonzoon van de muntmeester van
Kampen, die de stad grote profijten in het vooruitzicht stelde, wanneer
hij het recht kreeg de munt te exploiteren 20. Hij ontving dit
inderdaad bij raadsbesluit van 21/31 December 1661, op voorwaarde,
dat de stad de sleischat zou genieten, doch de muntmeester
alle kosten zou dragen met inbegrip van de salarissen der munt-
officieren. Op welke wijze hij dit — tegen alle regiementen in #
zou kunnen betalen, werd hierbij niet vermeld. In Maart 1662 wer