
de Stempels van overheidswege opgehaald en in bewaring geno-
men 2 7 Nu was het zaak, gebruik makend van deze voorlopige
s ilstand, een regeling tot stand te brengen, die zowel voor Holland
als voor de andere gewesten aanvaardbaar was en de nog steeds
wachtende Zmd-Nederlandse gezanten bevredigen zou 288. De
Amsterdamse Vroedschap begreep nu eindelijk, dat ook van'-haar
zijde een concessie -gedaan moest worden, daar steeds duidelijker
bleek dat de stad met haar verzet ook in de Staten van Holland
geheel alleen was komen te staan: 8 Augustus machtigde zij de
gedeputeerden ter dagvaart, indien zij geen enkele mogelijkheid
zagen de Amsterdamse opvatting staande te houden, mee te werken
aan de totstandkoming van een uitvoerverbod voor de helft van het
aanwezige zilver, met gelijktijdige staking van de payement-slag.
Nu kon door de Staten van Holland en de Staten-Generaal spoedig
een beslissing genomen worden: 29 Augustus 1689 werd op voorstel
van Holland besloten, dat „tot een proeve”
a. „met het maken van alle ongepermitteerde penningen ende paye-
menten op alle soo Provincial als Rijxmunten voor den tijdt van
zes maenden sal worden stil gestaen” , zodat alleen Staten-munten
en negotie-penningen geslagen zouden mögen worden, en
b. „dat oock mede voor den tijdt van gelijcke zes maenden den
uytvoer vande helfte van het Muntmateriael hier te lande sijnde,
verboden sal wesen” 289.
Hoewel Zeeland, Friesland en Stad en Lande, die zowel in
1681 als in 1686 de Staten-munten hadden afgewezen, ook nu weer
bezwaar maakten tegen de invoering van deze muntsoort, haastten
alle provincien buiten Holland zieh, nu eindelijk het zo lang ge-
wenste uitvoerverbod in zieht kwam, het hün aangaande deel
van de resolutie, de staking van de payement-slag, uit te voeren;
de Stempels werden of bleven overal ingenomen. Slechts Gelderland
en Friesland namen niet een desbetreffend besluit, doch ook daar
werd niet verder gemunt. De resolutie werd aan de Zuid-Neder-
landse vertegenwoordigers meegedeeld, die hierop vertrokken, in
de hoop, dat mettertijd verbetering zou intreden Ä Inderdaad zijn
tussen Augustus 1689 en Februari 1690 schellingen en florijnen in
het geheel niet en daalders slechts in zeer beperkte mate aangemunt.
Langer duurde het voor het Holland aangaande deel van de
resolutie, het gedeeltelijk uitvoerverbod, gerealiseerd was. Wetende
hoezeer vroeger dergelijke bepalingen ontdoken waren, vroegen
H.H.M. aan de Generaalmeesters en aan de Admiraliteiten een
regeling te ontwerpen, waardoor de smokkelarij van zilver afdoende
zou worden belet 2s>2. Generaalmeesters stelden voor elke binnen-
komende lading zilver te doen registreren en de kooplieden te
verplichten de helft hiervan ten kantore van de Admiraliteit te
deponeren, waarna Generaalmeesters voor een billijke verdeling
over de verschillende munthuizen zouden moeten zorg dragen, alles
op straffe van confiscatie van het tegen de voorschriften verhan-
delde zilver. Dit ging de Admiraliteiten echter veel te ver: gecom-
mitteerden van de verschillende colleges, in Den Haag bijeen,
adviseerden zieh te onthouden van toezicht op de invoer, doch de
Admiraliteiten op te dragen slechts vergunning tot uitvoer te geven,
als de aanvrager met een kwitantie van een muntmeester zou aan-
tonen, dat hij een even grote hoeveelheid zilver in het land tegen
de vastgestelde prijs van f. 25:2 verkocht had. Ook hierin wenste
Amsterdam echter nog een aantal wijzigingen aan te brengen, opdat
„sulx op de minst beswaerlijeke wijse geschiede” ,' o.a. dat de ver-
plichte verkoop desgewenst ook aan de Wisselbanken zou kunnen
geschieden en dat de straf teruggebracht zou worden tot 1/10 deel
van het bij de overtreding uitgevoerde zilver, „dewijle het altemets
buyten des coopmans gedachten en intentie kan toekomen, dat
tegen de placcaeten en ordres van den lande, werde gecontra-
venieert 293. De Staten van Holland aanvaardden het plan der
Admiraliteiten met een groot deel van de door Amsterdam gewenste
amendementen en brachten tevens de reeds in 1686 voorgestelde
bepaling, dat overtredingen van de muntmeesters door Generaliteits-
rechters berecht zouden worden, weer ter sprake 29+. De andere
provincien achtte dit alles weer te eenzijdig op het belang van
Holland gericht en van vaststelling van het plakkaat kwam niets.
Bij de jaarwisseling was zodoende de reeds in Augustus in
beginsel goedgekeurde uitvoerregeling nog steeds niet tot stand
gekomen. Dit maakte de muntmeesters steeds ontevredener, aan-
gezien payementen niet mochten en goede munten niet konden
geslagen worden. Zeeland had bovendien wel de resolutie van
29 Augustus aanvaard, maar de vervaardiging van enkele en dubbele
daalders -— door de Staten niet als „ongepermitteerde penningen”
beschouwd — niet gestaakt. Friesland hield er zieh evenmin geheel
aan, daar 15/25 November de muntmeester verlof gegeven werd
weer florijnen te slaan, „alsoo geoordeelt wert dat ’s Lands Munte