
Geslagen:
florijn a. 1665—66 (grote letters)
b. 1683 (kleine letters)
c. 1684, 1689—91 (zonder ornament onder schild)
Y2 flor. a. 1684, 1686 (kroon binnen omschrift)
b. 1688 (omschrift onderbroken)
y± flor. a. 1684 (jaartal in Rom, cijfers)
b. 1686, 1688 (jaartal in Arab, cijfers)
* ★ *
Generaalmeesters, die met bezorgdheid het binnendringen van
al de2e ongewenste Nederlandse en vreemde muntsoorten gade-
sloegen, werden niet moede voortdurend zowel bij de Staten-Gene-
r^al als bij de Staten van Holland op voorziening aan te dringen
tegen het oplopen van de zilverprijs en tegen de omloop en vervaar-
diging van slechte muntsoorten. Het viel echter bij de tegenstrijdige
belangen, die in de regeringscolleges vertegenwoordigd waren, niet
gemakkelijk een beslissing over enig voorstel te bereiken.
Ten einde de zilveruitvoer te beperken achtten zij een her-
nieuwde afkondiging van het plakkaat van 1659 nodig, in het bijzon-
der van het verbod zilver tegen meer dan f. 24 : 13 in te kopen; zij
legden hiertoe ten slotte een ontwerpplakkaat over, dat echter door
Holland niet aanvaard werd, kennelijk uit vrees de handel in edel
metaal te veel te bemoeilijken 6o. Verder drongen zij er weer op aan
het particulier wisselbedrijf tegen te gaan en de muntmeesters
scherper aan de door hen bezworen instructies te houden; voor dit
punt konden zij op de steun van de Wisselbanken rekenen, die
steeds geneigd waren de oorzaak van het kwaad in de eerste plaats
bij de muntmeesters en wisselaars te zoeken; dit stuitte echter af
op de bezwaren van de bij de muntvervaardiging het meest geinte-
resseerde gewesten, evenals een voorstel de bevoegdheid van de
provincien eigenmächtig consenten te verlenen te beperken 6l.
Meer weerklank vonden Generaalmeesters met hun voorstellen
tot ongeldig verklären — men sprak van „biljoeneren” — van verschwende
ongewenste muntsoorten, waarvoor vooral de Staten van
Holland veel voelden, daar hun onderdanen hun vorderingen op
andere gewesten in steeds slechter munt betaald zagen worden ®2.
Een ogenblik hebben zij gedacht aan een volledig verbod van alle
buiten de Republiek geslagen soorten, maar hiervoor was de tijd
nog lang niet rijp 6i. Zij beperkten dan ook weldra hun voorstel tot
het verbod van een aantal binnen- en buitenlandse kleine munten
en van de zo gevaarlijke Zuid-Nederlandse grote munten. Ondanks
langdurig verzet van Zeeland en Friesland werd de biljoenering
van de payementen door Holland doorgedreven 64: 28 October 1666
werd een plakkaat gepubliceerd, dat het verbod bevatte van: hele en
halve grossen van Polen — uit de Oostzeelanden binnenkomend .—,
stuivers van Bentheim, oorden (kwart-rijksdaalders) van Metz,
patacons van Luik, dubbeltjes van Friesland, schellingen en stuivers
van Zwolle en stuivers van Deventer. Een begin was hiermede
gemaakt, maar het is zeer de vraag of het plakkaat de gewenste
uitwerking heeft gehad: reeds 12 April 1668 werd herhaalde publi-
catie noodzakelijk geacht, omdat de gewraakte soorten nog steeds
in omloop aangetroffen bleken te worden: tegelijk werd in een
afzonderlijk plakkaat de stuiver van Kampen verboden 63.
Bovendien waren de gevaarlijkste soorten in het eerste plakkaat
nog niet aangetast. Het gevraagde verbod van de Brabantse munten,
al jaren lang in behandeling, werd voor Holland eerst aannemelijk,
toen in 1665 alarmerende berichten kwamen, dat de muntvoet daar
min of meer heimelijk verlaagd werd. Toen kon 7 Juli 1667 een
tweede plakkaat worden afgekondigd, waarin verboden werden: de
ducatons van Brabant ,,met den jongen Coninck” , en de ducatons
van Luik, en tevens herhaald werd het reeds van 1651 daterende
verbod van de Spaanse realen —■ die uitsluitend als muntmateriaal
gebruikt behoorden te worden — 66. Generaalmeesters bleven nog
aandringen op verdergaande maatregelen, vooral het verbod van
verschillende in het eerste plakkaat niet genoemde binnenlandse
soorten, in de eerste plaats de Friese florijn, maar het verzet van
de belanghebbende gewesten belette, dat iets tot stand kwam.
Het werd hun langzamerhand duidelijk, dat met het indienen van
voorstellen bij de Staten-Generaal niet veel te bereiken was: het
was al bezwaarlijk de leden van de commissie uit H.H.M., die de
muntzaken onderzocht, bijeen te krijgen en als deze eindelijk ver-
gaderd hadden en een advies opgesteld, placht het voorstel bij een
of ander Staten-college te blijven steken, zodat slechts bij uitzonde-
ring een maatregel tot stand kwam 67. Vandaar dat Generaalmeesters
de gedachte opperden tot een meer directe bespreking tussen
alle betrokken partijen te komen: zij stelden voor een bijeenkomst
te beleggen, waarop behalve zij zelf gecommitteerden van H.H.M.,