
vertegenwoordigers van de Wisselbanken en muntmeesters elkaar
zouden kunnen ontmoeten. De rapporten over de muntvisites van
Augustus en October 1667, die een vrijwel volledige stilstand van
het muntbedrijf lieten zien, hebben waarschijnlijk ertoe bijgedragen
om te bewerken, dat 29 Januari 1668 dit voorstel door de Staten-
Generaal werd goedgekeurd 68.
De bijeenkomst, die ons een duidelijk beeid geeft van de be-
staande moeilijkheden en mogelijke verbeteringen in het muntwezen,
had plaats in de laatste dagen van Maart 1668. Generaalmeesters
vatten de te bespreken kwesties in vier vragen samen: kan de
regeling van 1659 gehandhaafd worden? zo neen, moet de leverprijs
verhoogd worden? moet de koers van de zilveren dukaat verhoogd
worden? is een regeling voor het goud mogelijk? Met de mede
aanwezige essayeurs werden bovendien een aantal technische vragen
besproken. Bewaard zijn de schriftelijke antwoorden van ieder der
aanwezigen — ook van Generaalmeesters zelf — en een samen-
vatting van alle besprekingen, ook betreffende andere punten, op-
gesteld door Generaalmeesters en mede-ondertekend door com-
missarissen van de drie Wisselbanken *, en door alle muntmees-
ters6s>. Volledige overeenstemming over dit aan H.H.M. uit te
brengen rapport werd niet bereikt, zodat twee tegengestelde opvat-
tingen vermeld moesten worden. De grootst mogelijke meerderheid
bepleitte verhoging van de leverprijs uit de hoge sleischat op de
zilveren rijder, waarop reeds in 1659 gerekend was en wat reeds
in 1663 ter sprake was gebracht 7°; slechts de heren van de Amster-
damse Wisselbank meenden, in tegenstelling met hun collega’s uit
Rotterdam en Middelburg, dat verhoging ongewenst en onnodig
was, als de muntmeesters maar beter gecontroleerd werden. Even-
zeer alleen stond Amsterdam met zijn nadrukkelijke verdediging van
de algehele vrijheid van de handel in edel metaal; de anderen
wensten deze in enigerlei vorm aan de kooplieden j— met inbegrip
van de V.O.C. ■— te onttrekken en voor'te behouden aan wisselaars
en Wisselbanken. Naast deze beide hoofdpunten waren de andere
vragen van minder belang. Over de wenselijkheid de zilveren dukaat
op 50J^ stuiver te zetten, aangezien de koers in verhouding tot die
van de rijder te laag was en hij dus uit het verkeer verdween, werd
* Namens de Wisselbanken tekenden: Dirck Tulp (Amsterdam), Willem van
Son (Rotterdam) en Adriaan de Borssele van der Hooge (Middelburg).
verschillend geoordeeld: de meesten achtten dit overbodig, daar hij
voor het binnenlands verkeer niet noodzakelijk was en slechts als
negotiepenning een rol speelde; slechts de Zeeuwse heren bepleitten
wijziging van de koers. Allen waren het erover eens, dat erkenning
van een koers van minsten f. 5 voor de gouden dukaat noodzakelijk
was en dat om weer gouden rijders te kunnen slaan de koers van
deze stukken op f. 13j/2 gebracht zou moeten worden; Generaalmeesters
handhaafden echter hun vroegere mening, dat een regeling
van deze materie voorshands onmogelijk was. Voor wijziging in
de muntvoet van de zilveren stukken voelden slechts weinigen.
In het eindrapport werd voorgesteld: verhoging van de leverprijs
van de zilveren rijder tot f. 24 : 1 7 ^ , te vinden uit de sleischat
zonder verlaging van gewicht of gehalte, en beteugeling van de
vrije handel in zilver, onder verwijzing naar de hiertoe reeds zo vaak
ingediende voorstellen. Generaalmeesters lieten echter zeer duidelijk
blijken, dat deze maatregelen lang niet voldoende geacht werden
en voegden nog een reeks aanbevelingen aan het rapport toe, zonder
dat duidelijk uitkomt, in hoeverre de overige aanwezigen hiermede
hadden ingestemd. De daarbij aangeroerde punten waren groten-
deels reeds vroeger ter tafel geweest, zoals aanstelling van permanente
waardijns bij de rijksmunten, benoeming van een stempel-
snijder-generaal van de Unie, scherpe contröle op de inning van de
sleischatten, het stellen van cautie door de muntmeesters, enz.
Bovendien: ,,Soo oordelen sy Generael-meesters ingevalle het hele
stuck vande Munte... op eene seer groote pene tegens de contra-
venteurs te executeren aen U Ho. Mo. als aen een hooghste macht
(tot executie vande resp. instructien daer op gearresteert) niet en
wierde gedefereert... alle middelen hier bovens geallegeert inutil
sullen wesen” . Want naast de „licentie” van kooplieden, wisselaars
„ende andere baetsoeckende persoonen” moet als tweede hoofd-
oorzaak van het verval, volgens het rapport, beschouwd worden de
souvereiniteit in muntzaken van de gewestelijke en stedelijke regeringen,
waarop de muntmeesters door „sollicitatien van vrinden ende
maechschappen” teveel invloed kunnen uitoefenen. Zolang hieraan
niet een einde gemaakt werd, zou van werkelijke verbetering geen
sprake kunnen zijn.
Het resultaat van de conferentie was dan ook, aangezien aan
deze voorwaarde nog lang niet voldaan kon worden, niet zeer ver
gaand. Aan de door vrijwel allen geeiste verhoging van de leverprijs