
gezet door de bekende Peter Sluysken, muntmeester te Deventer.
™ f . had na het aftreden van zijn vader Paulus Sluysken (Januari
1687) naar de opengevallen plaats van muntmeester te Harderwijk
gesolliciteerd en was ook benoemd. Generaalmeesters verzetten zieh
echter tegen zijn toelating, toen bleek, dat hij voor Deventer niet
bedankte: op formele gronden achtten zij cumulatie van twee munt-
meestersambten ontoelaatbaar, maar vooral waren zij ongeneigd
Sluysken, die zij als Stedelijk muntmeester reeds met recht wan-
trouwden, de mogelijkheid te geven zijn werkzaamheden uit te
breiden en de veel veiliger positie van provinciaal muntmeester te
ver rijgen 7 . Het blijkt echter niet, dat hij zijn nieuwe functie
metterdaad heeft uitgeoefend: hij heeft althans te Harderwijk niet
gemunt. Wei drong hij voortdurend bij het Hof aan hem daar even
günstige voorwaarden te verlenen als hij te Deventer genoot en
als zijn vader al gehad had, nl. de vrijheid met dagloners te werken
en payementen te slaan 277. Vandaar het aandringen van het Hof
bij H.H.M.
Terwijl m de Staten-Generaal nog getracht werd een aanvaard-
bare regeling te bereiken, achtten de onafhankelijke stedeiijke muntmeesters
zieh al gerechtigd alle beperkingen te laten varen: Sluysken
te Deventer, van Bayen te Zutfen en van Harn te Nijmegen
begonnen in Januari 1688 onder het voorwendsel, dat de in December
1686 aanvaarde staking van de payement-slag slechts voor een
ja31 gegolden had, schellingen te slaan en weldra ook daalders. Te
Zutphen werden nu voor het eerst dergelijke munten geslagen in
beeldenaar overigens geheel aan die der overige munthuizen gelijk.
Voor hun beter door hun principalen in de hand gehouden collega's
van Kämpen en Zwolle en voor de provinciale muntmeesters was
dit aanleiding te meer om eveneens dezelfde vrijheid te verlangen.
N ijm eg en , daalder
Voorschrift: ■—
Beeldenaar: Verk. 21,4.—5
Vz. gekroond wapenschild der stad, gehouden door twee
leeuwen; onderaan 30 st ; omschrift: Moneta Nova ARGentea
civitatis NoviOMAGensis.
Kz. staande gehamaste man; voor hem gekroond wapenschild
der stad; omschrift: avxiliante deo en jaartal.
(vgl. daalder van Deventer, type III, blz. 116)
Geslagen:
a. 1688 (gebogen zwaard)
b, 1689 (recht zwaard)
Z ut fen , daalder
Voorschrift: —
Beeldenaar: Verk. 25,2
Als boven — met civitatis zvtphaniae.
Geslagen:
a. 1688—89 (gebogen zwaard)
b. 1689 (recht zwaard)
Z ut fen , schelling
Voorschrift: —
Beeldenaar: Verk. 26,5
Als schelling van Overijsel (blz. 72) — met civitatis zutphaniae.
Geslagen:
a. 1688, 1691 (spits eindigend schild)
b. 1690—91 (rond eindigend schild)
Toen zodoende het gevaar voor algemene hervatting van de
practijken van 1686 steeds dreigender werd, berieden de Staten van
Holland zieh in Augustus 1688 nogmaals over de muntkwestie.
Besloten werd wederom te trachten algemene aanvaarding van het
bekende plakkaat te bereiken, in het bijzonder de muntmeesters
onder de jurisdictie van de Generaliteit te brengen 278. De provincien
waren nu echter het wachten op tegemoetkoming van Holland
moede en gingen hun eigen gang. De Staten van Utrecht stonden
het reeds lang aanhangige verzoek van de muntmeester weer schellingen
te mögen slaan toe. Ridderschap en Steden van Overijsel
constateerden 12/22 October eveneens de mislukking van alle
pogingen de zilverprijs tot een redelijk peil terug te brengen en
vergunden hun muntmeester „tot revocatie off tot dat bij de gemeene
bondgenoten hier in naerder en vaste ordre sal sijn beraempt”
daalders, florijnen en schellingen. te slaan, alle van het verlaagde
gewicht, dat in de laatste jaren bij de naburige munthuizen gebrui-
kelijk was geworden. Kämpen en Zwolle, die tot nu toe hun munt
evenals de provincie Overijsel hadden doen stilstaan, volgden dit
voorbeeld 279.