
genomen moesten worden. De Staten van Holland berieden zieh
al over maatregelen om „buyten concurrentie vande gemeene Bondt-
genooten” het verval van het muntwezen te keren. De Staten-Gene-
raal verzochten, nadat Holland dit voornemen had aangekondigd en
nadat gebleken was, dat in Gelderland en Overijsel opnieuw slecht
geld geslagen werd, de Koning-stadhouder te verzoeken zijn grote
invloed in die gewesten aan te wenden om ze tot medewerking te
bewegen i22. Deze interventie werd door hem verleend en had de
gewenste uitwerking: de tegenstrevende provincien en steden legden
het hoofd in de schoot en lieten weten, dat zij het project zonder
wijzigingen aanvaardden. Hierop werd 7 Augustus 1691 het plak-
kaat gepubliceerd, waarin dus het plakkaat van 3 Mei 1690 op de
uitvoer en de payement-slag herhaald werd, aangevuld met een
regeling van de prijs van het zilver en van het toezicht op over-
tredingen door de muntmeesters. Tegelijk werden, nu voor de laatste
maal, de Stempels opgehaald *2*. Na Augustus 1691 zijn — behalve
in Groningen -— schellingen niet meer geslagen.
* ~k *
Eindelijk was met dit plakkaat aan de toeneming van het aantal
slechte munten paal en perk gesteld; tevens was een begin gemaakt
met het reduceren van de zilverprijs tot het met de gewenste munt-
soorten overeenkomende niveau. Thans was het zaak van deze
situatie het juiste gebruik te maken om enerzijds een definitieve
regeling voor de muntslag te scheppen, waardoor de Staten-munten
overal geslagen zouden kunnen worden, anderzijds de schellingen
en andere slechts geldsoorten zoveel mogelijk uit de omloop te
weren. Van het begin af aan waren de Staten van Holland zieh
bewust, dat dit alleen te bereiken was door de nodige maatregelen
tegen de zin van de bondgenoten door te zetten. Mogelijk was dit
doordat deze geenszins eensgezind waren, geen enkel duidelijk pro-
gramma hadden en bovendien in het algemeen niet tegen Hollands
overwicht in de Unie opgewassen waren. Nog drie jaar zou de
strijd duren en Holland deed in die tijd niet onbelangrijke con-
cessies, maar tenslotte wist het zijn inzicht grotendeels te doen
zegevieren.
Een eerste ontwerp voor een algemene regeling werd 23 Juni
1691, nog voordat het plakkaat van 7 Augustus tot stand gekomen
was, door de muntcommissie aan H.E.G.M. voorgelegd, en na de
onmiddellijk volgende toejuiching door Amsterdam nader uitge-
werkt *24, Het concept ging uit van de gedachte, dat een regeling
met medewerking van de bondgenoten niet te verkrijgen zou zijn,
doch de gecommitteerden meenden, dat desondanks een blijvende
verbetering wel te bereiken zou zijn, „indien men sich kostte ge-
troosten de schade, die de Ingesetenen van dese Provintie presen-
telijck souden komen te lijden, die toch bij verder verval noch veel
grooter stonden te werden” . Die ogenblikkelijke schade zou ver-
oorzaakt worden door het eerste punt van het ontwerp, nl.: „alle
de penningen bij de gemeene Bondtgenooten geslagen te reduceren
op haere intrinsique waerde” ; dit zou dus een plotselinge koers-
verlaging van het grootste deel van de zieh in de omloop bevindende
munten betekenen, in de eerste plaats de schellingen. Voorgesteld
werd:
a. verbod van alle niet-Hollandse stuivers en reductie van de koers
van de slechte schellingen — in twee termijnen >— tot 5l/2 stuiver;
later uit te breiden met een koersregeling voor andere soorten *;
b. aanmunting van een nieuw 5-stuiverstuk op de voet van de
Staten-munten om de geweerde slechte pasmunt te vervangen;
c. wijziging van het plakkaat van 1690 in die zin, dat uitvoer van
muntmateriaal naar de provincien, waar nog slechte munten geslagen
werden, geheel verboden zou zijn — dus een herhaling van
het zo gehate plakkaat van 1686;
d. verhoging van de zilverprijs tot f. 25:3 door afschaffing van de
sleischat — met het doel uitvoer naar vreemde munthuizen tegen
te gaan;
e. verscherping van het plakkaat van 1686 tegen de invoer van
slecht geld uit andere provincien — met een uitzondering voor het
innen van vorderingen door ingezetenen;
f. bevel aan alle ontvangers, rentmeesters, solliciteurs enz. van de
provincie zorg te dragen slechts de goede geldsoorten te bezigen;
g. overbrenging van de jurisdictie over de provinciale muntmeesters
naar het Hof van Holland.
Toen echter dank zij het ingrijpen van Zijne Majesteit het Gene-
raliteits-plakkaat van 7 Augustus inderdaad tot stand was gekomen
en daarop de vervaardiging van schellingen vrijwel ten einde kwam,
* Generaalmeesters stelden, op verzoek van Heinsius, 16 Augustus 1691 een
uitvoerige lijst op van de werkelijke waarde van de omlopende daalders, florijnen,
schellingen en kleinere munten 325.