
lening te negotieren in groot geld, erop dat de omloop nog steeds
beheerst werd door de schellingen H.E.G.M. besloten dan ook
22 November zieh aan de besluiten van 26 September ondanks de
bezwaren geheel te houden, ter Generaliteit maatregelen uit te
lokken om de troepen voor verdere last te vrijwaren, de pachters
opnieuw voor te schrijven de pachtsommen voor 2/3 in groot geld
af te dragen en de nieuwe 5-stuiversstukken ten spoedigste te doen
aanmunten. Inderdaad zijn de Stempels voor deze muntsoort, waar-
voor dezelfde beeldenaar gekozen werd als voor de Staten-munten
gereed gekomen, maar aanmunting op enigszins belangrijke schaal
heeft blijkbaar niet plaats gehad, aangezien zij in de muntmeesters-
rekening niet verantwoord zijn.
H olland, v i jf -stuivers-penning
Voorschrift: Staten 26 September 1692
Beeldenaar: Verk. 52,5
Als Staten-munten (biz. 90) — met 5 ST.
Geslagen: 1692
Het plakkaat op de schellingen werd 25 December 1692
opnieuw gepubliceerd met enkele aanvullingen, waarbij de datum
van ingang van de volledige verlaging bepaald werd op 1 April
1693. Het werd 14 Januari 1693 gevolgd door afzonderlijk gedrukte
Beeldenaar, waarop alle schellingen, waarvan de koers binnenkort
tot 51/2 stuiver Verminderd zou worden, afgebeeld werden ter onder-
scheiding van de goede, die 6 stuivers waard bleven 35°.
Op de Beeldenaar komen de volgende schellingen als geredu-
ceerd voor (de teksten van de beide eraan voorafgaande plakkaten
geven iets minder
Zeeland . . . 1685
Utrecht . . . 1686 (1687) (1688) (1689) (1690) 1691
Gelderland . . 1691
Overijsel . . 1686 1689 1690 1691
Friesland . . (1682)
Stad en Lande 1684 1685 1687 1691 1692
Nijmegen . . 1685 1686 1688 1689 1690 1691
Zutfen . . . 1688 1689 1690 1691
Deventer . . 1683 1684 1685 1686 1688 1689 1690
Kampen . . . 1686 1688 1689 1690 1691
Zwolle . . .. 1685 1686 1687 1688 1689 1690 1691
Groningen . . 1690 1691
De tussen haakjes geplaatste jaartallen zijn ten onrechte opgenomen.
HOOFDSTUK VII
Tot stand komen van de algemene regeling
1692—1694
Onmiddellijk na de besluiten van 26 September 1692 deden
H.E.G.M. nogmaals een poging een accoord met de andere pro-
vincien te bereiken, die nu misschien de onverzettelijkheid van
Holland ziende, handelbaarder zouden blijken; tevens brachten zij
de kwestie van de rijksmunten weer ter sprake, die in ieder geval
alleen in overeenstemming met de betrokken Staten-vergaderingen
geregeld kon worden. Op voorstel van Holland verzechten H.H.M.
de provincien speciale gedeputeerden naar Den Haag’ te zenden
om eindelijk het muntvraagstuk in zijn geheel te regelen, met gelijk-
tijdig verzoek mogelijk nog voorkomende payement-slag metterdaad
te doen staken; ook werden gedeputeerden van de steden uit-
genodigd om over de voorwaarden van stilstand der rijksmunten te
komen onderhandelen 351.
De laatste besprekingen verliepen betrekkelijk voorspoedig: de
steden hadden kennelijk begrepen, dat het voordelige bedrijf van
munten beneden de algemene voet wel niet lang meer voortgezet
zou kunnen worden en waren bereid tegen betaling van een vaste
jaarlijkse uitkering dit recht prijs te geven, te gereder omdat zij
door de gebeurtenissen van de laatste jaren in de positie waren
gekomen belangrijk meer te kunnen eisen dan de f. 2000, die zij
in 1606 en 1659 voor de stilstand hadden bedongen. Nu eisten zij
£. 5000 ä f. 6000, de garantie, dat als zij stilstonden, niet elders
de vervaardiging van winstgevende payementen voortgezet zou
worden en de mogelijkheid na 4 ä 6 jaar op hun besluit terug te
kunnen komen; de muntcommissie uit H.H.M. maakte eigenlijk
alleen tegen de hoogte van de gevraagde som enig bezwaar. Moei-
lijkheden gaven slechts Groningen, dat eerst niet verscheen, maar
zieh na enig aandringen bij de andere steden aansloot, en Deventer,
dat aanvankelijk voorstelde de vermindering van het aantal munt-
huizen te bereiken door de provinciale en stedelijke munten om