
de jurisdictie van de Raad van State brengen: wantrouwen in de
bereidheid van de Wisselbanken om de muntmeesters aan het werk
te houden speelde nog steeds de hoofdrol in de overwegingen. Die
van Utrecht sloten zieh bij dit betoog aan en verlangden bovendien
duidelijker voorschriften omirent de contrôle op de muntmeesters,
in het bijzonder om herhaling van het verlenen van particulière
consenten te voorkomen *Sl. In de Staten van Holland werden de
eisen van Gelderland besproken en sommige leden voelden er zelfs
voor hieraan een eindweegs tegemoet te komen; ten slotte werd
echter het ontwerp ongewijzigd gelaten 362. Trouwens de besprekin-
gen hierover kwamen weldra voor geruime tijd geheel op de achter-
grond, omdat H.E.G.M., nu eenmaal de reductie van de schellingen
met succès volbracht was, voor alles verder wilden gaan met hun
bestrijding van de siechte munten in de omloop. Terwijl de koers-
verlaging van de schellingen 1 April in Holland en 11 April in het
gehele land van kracht werd, werden reeds 2 April door de Staten
nieuwe maatregelen overwogen 363:
a. volledig verbod van de schellingen der stedelijke munthuizen en
verdere reductie van die der provinciale munten;
b. om verdere invoer te beletten de in Holland aanwezige schellingen
met een Stempel te doen kenmerken en de ongestempelde
onmiddellijk daarop te verbieden;
c. te overwegen „hoedanigh en in wat voegen de Muntmeesters
van de voorschr. Rijcks Steeden zelfs souden können werden ge-
convenieert en aangesproocken om te vergoeden en dedommageren
de schaade ende interesten, die aan de Ingesetenen van Hollandt
en West-Vrieslandt door het slaan van de voorschr. Schellingen,
contrarie het geconvenieerde met dezelve en het genieten van 400 gl.
des jaars, hebben gehadt en geleden” .
Het laatste punt werd weldra in de Staten-Generaal ter sprake
gebracht en zal niet nagelaten hebben op de gedeputeerden van
Gelderland en Overijsel indruk te maken, al was het nog geenszins
duidelijk hoe deze schadevergoeding metterdaad ingevorderd zou
kunnen worden 3Ö4. Het eerste punt werd voorlopig niet verder uit-
gewerkt, waarschijnlijk, omdat men eerst de plannen ten aanzien
van de nog omlopende siechte muntsoorten wilde afhandelen. Aan-
gezien men in Holland de verdenking koesterde, dat nog steeds in
het geheim siecht geld geslagen werd, werd met grote voortvarend-
heid en zoveel mogelijk in het geheim gewerkt aan een plan, dat
„dewijle de gemeene Bondtgenoten soo spoedigh niet sullen können
werden gedisponeert om alle tegelijk in hetselve met haer Ed.Gr.Mo.
te concorreren als den Staat van saacken wel requireert. . . alle de
Daelders, 10 Schellings-penningen en 28 Stuyvers-penningen
buyten deese Provincie geslaagen en alle de gereduceerde Schellingen
binnen een seeckeren tijdt met een Poin^oen sullen Werden
geteeckent” 3<55. Door de omloop van ongestempelde stukken te
verbieden zou zodoende bereikt worden, dat invoer in Holland van
payementen onmogelijk werd — en aan eventuele vervaardiging
wel spoedig een eind zou komen bij gebrek aan afzet. Men aan-
vaardde dus op deze wijze de aanwezigheid van een zekere hoeveel-
heid beneden de voet geslagen geld — blijkbaar omdat men na de
ervaringen met schellingen er tegen op zag nog meer stukken in
koers te Verlagen tot schade van het land en van de ingezetenen
>— maar zorgde dat deze hoeveelheid zieh niet meer zou kunnen
uitbreiden en dan de koers van de overige munten ongunstig be-
invloeden. Begonnen zou worden met het stempelen van de florijnen
of achtentwintigen, die het gevaarlijkst werden geacht, daar de
schellingen gereduceerd waren en de daalders — op voet van
Zeeland — niet zo sterk afweken.
De wenselijkheid van optreden tegen de siechte florijnen werd
trouwens niet alleen in Holland gevoeld: dezelfde dag, dat H.E.
G.M. het zo juist genoemde besluit namen, kwam de gedachte om
iets tegen deze munten te doen 00k in de Staten van Utrecht ter
sprake, zonder dat hierbij uitdrukkelijk verwezen werd naar de
Hollandse plannen i66. De gedeputeerden van deze provincie legden
de zaak aan H.H.M. voor, die Generaalmeesters opdroeg een onder-
zoek in te stellen; 00k deze adviseerden de verdere aanmaak te doen
ophouden door de op het ogenblik in het gehele land aanwezige
florijnen te doen stempelen — waardoor dan tevens terugkeer van
de naar Duitsland uitgevoerde exemplaren belet zou worden.
De ontvangst ter Generaliteit schijnt echter niet zo geweest
te zijn, dat de Staten van Holland reden zagen af te zien van hun
voornemen de stempeling in hun provincie onmiddellijk ten uitvoer
te leggen: 20 Mei 1693 werd het desbetreffend plakkaat gepubli-
cerd, waardoor aan bezitters van achtentwintigen tot 15 Juni ge-
legenheid werd gegeven hun stukken te doen stempelen met de
letters HOL, terwijl na 1 Juni de omloop van ongestempelde
exemplaren verboden werd; de stempeling zou plaats hebben op de