m. ftaande , en men bekomt niet gemakkelyk
Ar^E*i. ^eeze Kry{h,len.
Hoofd- By de Duitfchers heeft dit Vitriool gedag-
Gebr'uik. ten naam> om dat ^et inzonderheid dienftig iV
tegen Oog- Ontfteekingen: mids men het» in
Water met eens zo veel Kandy - Suiker ge-
fmolten , gebruike. Het kan ook dienen tot
een Braakmiddel, mids men het, met Honig
gemengd , in zeer veel laauw Water gefmol-
ten, ingeeve. Het is deswegén, dat het door
Sco po l i inzonderheid gepreezen wordt, om
het Vergift van de Dolle Kervel en anderen
uit de Maag te helpen (v). Voorts gebruiken
de Verwers het wel om de Kleuren vast te
maaken.
Vtrfchil- Het meefte Witte Vitriool wordt, in Duitfch-
land, door Konst gehaald uit geroofle Zwavelige
Zink-Èrtfen, of Zin.khoudende Zilveren
Loodftoffen. Dat uit Gozlar en Hongarie
komt, bevat ook een weinigje Koper; maar
het Engelfche fchynt meest van eene Yzer-
achtige natuur te zyn , en dit is de reden,
dat men ’er Inkt mede maaken kan , gelyk met
het Groene of gewoone Koperrood. Ja zelf*
kan bet alsdan , gelyk hetzelve, den Schoen-
maakeren dienen* om het Leder, dat van fa-
mentrekkende Houtfappen doordrongen is ,
zwart te maaken : ’ t welk de oirfprong zalzyn
vaa
(v) De Hydrargyro Idrienfi Tent» Lips. 1771. p. 4^
van den naam Atramentum Sutorium, welke ’er UT.
Avm&i.
aan gegeven wordt. vu.
Aanmerkelyk hier van verfchillertde is
Haair- Vitriool ( Vitriolum Capillare,) ’t weik Haak--
Halotrichutfi genoemd wordt, eerst befchree-Vitri.ooli
vendoor den vermaarden S c o p o l i , onder
den naam van Vitriolum Idrisnfe' (w). Men
vindt het voornatmelyk in de Kwikzilver-My-;
nen , by Idria in Karintbie , op Kley en Ley«
fteen , als ook in de Tweebrugfe , by Mos.
fchellandsberg , en in de Paltzifcbe »byMoers-
feld, in eénige Goud- en Zilver-Mynen van
Hongarie , en te Rammelsberg op denHaartss
In de Idriafche Mynen komt het of by Draa*
den, die dikwils een Vinger lang zyn, wit en
doorfchynende , of by Stalaktitifche Klompjes
en Kegeltjes,' van omtrent een Duim grootte,
krom en geftreept, die groenachtig zyn, te
voorfchyn, en groeit, wanneer het afgeveegd
wordt, weder aan. In ’t algemeen beftaat het
Haair - Vitriool uit evenwydige , eenigszins
famenhangende, nu regte, dan kromme, nu
kortere, dan langere, fyne, glanzige, witte
of wat groenachtige Vezelen, die, daar afgenomen
en lang in de Lugt leggende, meer
of min geëlachtig worden. InW’ater opgelost,
dat zy vry meer dan de andere behoeven ,
e«
(w) Ad Tentamen praedidum, utfuprsi.
III. Dbbl, IV. SrvK,