Afdeel. °°kj door het branden der Steenkolen
x il. neet Kalk , een goeden Pleifler. Wy zagen
s iu k . nier voor, dat zy tot Vernisfen gebruikt kunnen
worden. In ’t Saarbruckfe deftilleert
men *er een Olie van , welke verkogt wordt
voor Steen - Olie , en de taaije Olie dient tot be-
fmeering van Houtwerk , als Teer. Het
overblyvende wordt in de Yzerhutten ,op den
hoogen Haard, gebezigd en het Roet, welk
’er van komt, ftrekt tot Zwartzel.
Verfchei- Van Steenkolen komen aanmerkelyke
deiiheden. Verfcheidenheden voor; gelyk uit de uitvoerige
befchryvingen daar van blykbaar is O).
Ik zal hier daar van, zo veel myn beftek toelaat,
eenig Bericht mededeelen.
In de eerfte plaats moeten wy opmerken ,
dat onder de belle Steenkolen, die men in
Vrankryk Houille grasje, in Engeland Fatcoal,
dat is Vette Kolen , en ook deswegen Glans-
Kolen, Pek- Kolen, Harst-Kolen noemt', eeninO
verfchil plaats heeft. Behalve het gene ik
voorheen van de Echte Steenkolen gezegd heb,
zyn ze ook de zwaarden, weegende de Kubiek.
Voet, daar van, vyf- en-zestig tot zeventig
Pond. Hier toe behooren.
i. De
(v') Zie T riéWALd von Steinkohlen, in de Sweedfche
Verhand, van 1740, enz. Bkenling, Syha fubterranea.
H all. 1693. duodec. Tilly Exploratwn du Char bon.
Pa*. 1758. Als ook Verh. der Holt, Maatfchappy. XIV.
Heel, bladz. $8.
j, De Brok • Kolen of Stuk - Kolen, gemeenlyk a I^&u
harde Steenkolen genaamd. Deeze zyn taame-
lyk hard, en laaten zig deswegen by groote*™«.
Stukken delven. Zy verweeren ook
zaamst , indien zy niet Zwavelig zyn : zy Kolen,
laaten zig niet zo gemakkelyk aanfteeken ,
blaazen zig o p , en zetten, onder ’t branden,
boven een Korst aan ; breekende zelden in
eene Vlam uit, maar geevende, naar onderen,
een fterke aanhoudende Hitte. Zy vertee-
ren niet fchielyk,en laaten,na ’t verbranden,
gemeenlyk maar weinige vooze Slakken of
Asfche over. Men heeft ze van een zeer
digt en glad Geweefzel, gelyk de meefle
Engelfche en Schotfche z yn : of van een Vezelachtige
zelfftandigheid, met een ge ft reep te
Oppervlakte , uit de Dorothea - Myn by
Lobegun in Saxen ; of zodanigen, die in
Teerlingachtige Rukken breeken, by Luttich
in ’t Graaffchap Mark: of die bykans als een
Bafalt gegroeid en geftreept z yn , in Siberie.
2. De Gruis kolen, Deeze zyn veel weeker, 9 ruis' j kolen.
en broofcher , geevende daarom zo groote
Brokken niet, verweerende fchielyker in de
L u g t , en, hoewel zy fneller Vuur vatten ,
geeven z y zo veel Hitte niet en verteeren
Spoediger. Zy bakken in *t Vuur aan malkander
en laaten meer Asch dan Slakken
over.
In