lil. wel tusfchen de Bafalten en Leyfteen ge plaatst
maakende me* de Witte Kalkachtige, en roo-
Hoofd- de, die men Wolfram noemE, benevens den
Sr^ « Steen van Peri§ord * daar vaD een Geflagt}
fteeiu onder den tytel van L&pides Munganunfes, die
hy meest uit Kalkachtige Aarde oordeelt te
beftaan, welke door eenige Zwavelige Stoffe
meer of min gekleurd zou zyn. Immers .
hoewel fommige Bruinfteen Yzer geeft, zyn
»er doch anderen , die niets daar van bevatten
<Ji). De Franfche Mineralogisten hebben
ze voor een Spiauter • Erts gehouden, hoewel
de Dujtfche en Sweedfche ’er geen het min-
Ite fpoor van dat Metaal in vondeD. Sommigen
kreegen ’er Aluin- Aarde, meteen weinig
Y ze r, anderen Kalk-Aarde en wat Koper,uit.
O f ’er ook een Bruinfteen z y , die eepigLood
bevatte, gelyk fommigen willen , is nog niet
zeker. Maar dat ’er Ontvlambaare deelen in
zyn, bly kc uit het poffen met Salpeter, en dat
hy de Vitrioolzuuren, die men ’er van overhaalt,
vlug maakt , als ook de Kalk van Bis-.
muth , daar mede gefmolten wordende, tot
volkomene Bïsmuth herftelt. Hy is, met dat
alles, een Lïghaam van eene gantfch byzon-
dere natuur ; maar voor een byzonder Metaal
kan men het geenszins houden.
Eigen- Wat de eigentlyke hoedanigheid aanbe-
. ^happen, langt,
(h) Zie Ferfuch uier den Braunftein. Stockholms. Verband.
for 1765. XXVII- Band. p. 251.
e n W o l f r a m , op Y zer- B l e n d e . 4°7
langt, is de Bruinfteen gemeenlyk broofch e sAp^J;u
wel ruuw op ’t aantasten, maar niet hard- Hy -xvflf-
kleurt ook doorgaans af en zuigt dikwils h e t j^ 0™
Water, dat men ’er opgiet, fterk in. Hy
ontbindt zig,meest zonder opbruifchen, doch/*«»-
zelden t’eenemaal , in Mineraale Zuuren. Im
deeze oplosfmgen verliest hy zyne Kleur: uit
allen laat hy zig door gemeen Vuurbeftendig
Loogzout, als een wit of geelachtig, maar
door Bloedloog al3 een blaauw Poeijer zakken-
Door uitdamping krygt men uit de oplosfing
in Vitrioolzuur wat Bitterzout, en uit die m
Zoutzuur roode Kryftallen. Brengt men hem
in een fterk Vuur, dan verliest hy zyne brandbaarheid
of wordt verkalkt, en krygt, al ware
hy wit of bleek, eene zwartachtige Kleur,
doch, met een brandbaare zelfftandigheid op
nieuws verzadigd , verliest hy wederom de
zwarte Kleur. Brengt men hem in een fterk
lang aanhoudend Vuur, zo frnelt hy tot eene
zwarte Slakke. Met Zee* Zout of Salpeter ,
in beflooten Vaten , over ’t Vmm gebragt,
dryft hy de Zuure Geeften daar uit. Smelt
men hem met Salpeter in ’ t Vuur, dan komt
»er een Loogzoutig mengzel van, ’t welk m
Water oplosfende , zo heeft de Solutie eerst v
eene groene, vervolgens een roode Kleur: na
eenige Dagen ontkleurt zy zig en laat bruine
Vlokken op den Grond vallen: maar dat mengz
e l, zonder ontbinding in W ate r, in de open
C c 4 Lugc