Hl.
A fdheI
XI.
floaro-
STUK,
noemdenze Succinum , als van een uitvloei»
jend Harftachtig Sap,en wel van Pynboomen,
zo Plinius w il, afkomflig. Evenwel begrypt
zyn Ed-jdathy misfchien ook een Bitomineu-
zen oirfprong hebbe, en inderdaad het is niet
onwaarfchynlyk, dat die Boomharst, in zodanige
Gronden , ’t zy op ’t drooge of in de
Z e e , zulk een reeks van Jaaren leggende,
iets daar van na zig neeme. Dit kan, in de
eerfle plaats , dan 'veroirzaaken die verfchil-
lendheid van Kleur, en van Zuiverheid; of
ook van Doorfchynendheid , welke ’er in
voorkomt: in de tweede plaats het verfchil ,
ten opzigt van de Grondbegïnzelen, in welken
de Barnfteen door de Scheidkunde wordt
ontbonden, welken hem van de Harflen
cnderfcheiden. Dus kan hy zyne Bitumineufe
Olie grootendeels uit de Aarde en zyn Zout
uit het Zeewater hebben aangenomen. Maar
wy zullen deeze Stofte in haare hoedanigheden
nu nader befchouwen.
Eigen- Het zyn Stukjes van allerley grootte, en
fchappen. van geëne bepaalde figuur, doch dikwils aan
de eene zyde rond, aan de andere als afgebroken.
De Gegravene hebben doorgaans
een ruuwe, als Zandige ondoorfchynende»
maar fomtydsook helder roode Bast of Schors.
Nooit vindt men ’er Mineraalen in, maar by
Kisternits, in de Ucker.Marck, komt hy wel
in zwartachtige Glaskop voor. Hyis, volgens
Mus-
Musscfienbroek, omtrent een vyftiende gedeelte
(r) zwaarder dan zuiver Water: weshalve
hy ook daar In z inkt; doch • d r y ft ,
volgens W u i -e r iü s , in fterke Pekel».
Derhalve moet hy in Zeewater zeer ligc worden
opgenomen en aan den Wal gefpoéld (r).
Op ’t gevoel is hy niet koud, en heeft ook
geen Reuk , dan wanneer hy gewreevën ,
gefmolten of in brand geftoken wordt; als
wanneer hy een niet onaangenaamen Harftigeu
Geur verfpreidr. Op ’t uiterlyke aanzien
heeft hy met de Harden der Plantgewasfen
zo veel overeenkomst , dat men ’er hem
dikwils ter naauwer nood van önderfcheiden
kan: dan alleen, door dien*hy minder kleverig
en broofcher is, glad en glanzig op
de breuk, byna als Glas, laatende zig derhalve
ook zeer fraay bewerken , flypen ea
polyften.
In
. (r) De doorfchynende Barnfteen is door dien Hoog-
leeraar als 1065, de vette of ondoorichynende als 1087
tot 1000, ten opzigt van Regenwater, bevonden. St. b b
N euforn- Dis/, de Succino. utfupra.
(\fj Derhalve is ’t ook onmooglyk, dat hy daar in
fierk doorzinhe, gelykde Heer B e r k h e v wil,beweerende
daar uit, dat hy diep in de Modder gezonken kan zyn:
terwyl ik veeleer geloof, dat zyn diepe legging toevallig
is veroirzaakt , en dat hy in tegendeel dikwils door
zyne ligtheid , by de omwoeling van den Grond door de
Zeebaaren , opgeheven worde, en dus uit de diepte
verfchyne.
o 5