h e m s w Ê Ê ^ K Ê Ê Ê Ê Ê Ê Ê Ê Ê M
260 D e Aardharsten en
ïti. uitvinden van de plaats, daar zy leggen mo-
Afdeel. gen, De toe (tand van een Gebergte, dat uit
Hoofd- Vlotswyze Laagen beftaat, van Kalk en Ley-
SuenkoietfiCGn> oabüurfchap van Aluin-en Vitriool-
Ertfen, van Zout- of Mineraale Bronnen, gee-
vengroote hope dat 'er zig Steenkolen-Beddingen
bevinden; maar allermeest, wanneer
zy zig daar in aan de kanten van Beeken of holle
Wegen of in de fteilte reeds geopenbaard hebben.
Op Velden of Heijen, daar men dezelven
nog niet gezien heeft, is haare tegenwoordigheid
dikwilsblykbaar ,aan een murwen, zwarten
of graauwen Leyfteen, die verweerd is, of
naar Aardharst ruikt, wanneer men hem op
gloeijende Kolen werpt: want de zodanige is
veeltyds het Dak van eene Kolenbedding.
Ook neemt men waar, dat op zulke plaatfen
geen Daauw v a lt, dat ’er de Sneeuw het
eerfte fmelt, en de Bladen vroeg van het Geboomte
vallen. Indien het Water der Bronnen,
die uit zulk een Gebergte voortkomen,
na het uitdampen een zwartachtig bruine Stoffe
overlaat , welke op gloeijend Vuur geftrooid
naar Aardharst (Bitumen) ruikt, dan wordt de
hope nog fterker. Eindelyk verzekert men
zig daar van door den Aardboor, waar mede
men, in een Driehoek en op honderd Roeden
afftands van elkander, Gaten boort, of,
zo de Steenlaagen in het Gebergte zeer vlak
leggen, dan kan men zig door ingraavingen,
een
I l S f i l y
Ü S
Bitumineuze Stoffen. 261
een weinig fchuins gedaan, van de tegen- AfdL*l.
woordigheid der Kolen-Beddingen genoeg-
zaam overtuigen ( s j . STUK.
Dus een Steenkolen - Bedding gevonden Het be-
heb’bende , dan komt het ’er op aan, of zy delven,
goed en de kosten van het bewerken waardig
zy. De Kolen moeten een helderen Herken
Gloed geeven, brandende meer met een Har-
ftigen dan Zwaveligen Reuk , en niet veel
vreemde deelen in zig hebben. De BeddiDg
moet ook dik g$npeg zyn en niet te veel belemmerd
met Water, o f zo, dat men ’t zelve
bekwaamelyk door Stollen, dat zekere Water-
loopen zyn , kan afleiden. Ook moet ’er goe.
de gelegenheid zyn om de Kolen te vervoeren
en geen gebrek aan Werkvolk. Men moet
ook bedagt zyn , om verfrisfchïng van Lugt,
in plaats van de kwaade vergiftige Dampen,
die dikwils in de Kolenmynen plaats hebben ,
te kunnen bezorgen. Hier toe worden in
Engeland of Schotland veelal Windmolentjes,
in Duitfchland dikwils Windfchutten gebruikt,
maar beter bedient men zig van den Togt van
Jt vallende Water , door middel van zekere
Buizen, Water-Trompetien genaamd. Hetbear-
Dus komt veel aan op de gelegenheid en op be!den der
den
m Zie verder , het gene dit ftuk betreft , uitvoerig
aangetoond en door Afbeeldingen opgehelderd, in een
Vertoog over het ntuvovfchen tH uitvinden gwy Steenkolen^
door den Heer J. as Steh lin. tioll. Maaifch. XIV.
Deel. bladz. 67.
R 3
Myuefl.
H
I
I
■ m
VsÉÉ