III.
AtDEEL.
IJ.
Hooïo-
STUK.
der, in ’ t midden Melkwit en ondoorfchynen-
de dat in de mynen zeer blykbaar is; hoewel
men eene Switzerfche Verfcheidenheid
heeft, die in ’t midden doorfchynend is, aan
de kanten donker. Zelden komen zy by en-
kelde Takken, maar meestal Droesachtig of
by Groepen vo o r , in welken zy op allerley
manieren , fcheef en dwars, door malkander
leggen. Men vindt ’er die de zydvlakten
egaal en die dezelven beurtlings breed en
fmal hebben. Ook wordt hier toe die Lins*
vormige Spaatk betrokken, welke ik als eene
Soort van Kalkfpaath , gelyk zy waarlykis,
befchreeven heb (A): mids dat die Schyfjes ,
gelyk zy fomtyds voorkomen , zes- of agt»
kantig zyn. By Freiberg in Saxen vindt men
zodanige Spaath, waar van de Blaadjes rond
en in drie ryën plat op elkander gevoegd zyn,
maakende alsdan de vierde Verfcheidenheid
van onzen Ridder uit. Maar ik begryp niet,
hoe deeze tot de gedagte Kryftalfiguur kan
behoor en. .
L inn jeu smerkt aan,dat deeze Spaathjindö
Groeven van Saxen en Hanover huisveftende,
de figuur byna van het Zout van Seignette heeft;
als ook dat men, uit Aluin, met Loogzout der
Planten gemengd, een Zout van dergelyke
Geftalte bekome.
G ) Spathum folubile in forma L«nticuhri; als boven *
bladz. X3J. PI* XXVII. Fig> 4' ^
( 6 ) Salpeter, die Sieenig is en SpaatMg, Afdeel;
veertienzydig , met een driezydig , byna jjoo*fd«
zeshoekig Staafje, de Punten geknot % stuk.
VI. ,
Deeze heeft éen driekantig Staafje ;; dat
veel naar een Prisma gelykt, doch de fcherpe raedrum
kanten zyn vlak afgefneeden door drie zeer zyf^öf11*
fmalle zydjes , en de enden , door drie hoeken
bepaald, hebben ieder kant ook op dergelyke
manier afgefneeden: zo dat het Kry-
ftal eigentlyk vy f Zyden en negen Zydjes
heeft; Zodanige komen by en onder de
voorgaande Geknotte Kalkfpaath voor. Men
vindt ook in het Napelfche, by den Vefuviusj
Steentjes van dergelyke figuur, mooglyk be-
hoorcnde tot de Schirls of Bafalten.
Men kan hier verfcheide Spaath-Kryftallen
t’huis brengen , welke meer dan agt of tien
Zyden hebben; gelyk de zogenaamde Graupen
* Drufen, die uit eene Troswyze vergaa-
ring beftaan van kleine Kryfialletjes ^ en veele
anderen, op Pyriet- en Loodhoudende Schiefer
te St. Andriesberg vallende, maar ik zal
hier, als een byzondefe Soort nog by voegen;
• ■
f 7)
(6) Nitnim Lapid. Spathofum, decatefferaëdrum &c.
Syjl, Nat. XII. Tom. III. p. 86. Cryftallüs fubnitrïfor-
snis Spathofa utrinque truncata triquetra &c, Am. Acad',
i. p. 479- T. i6. f. ij*
D
III. De»*.. IT . Stuk.