IIT.
A fdeel,
X.
HoofdfZUV,
Of een
Gotnharft
van Boomen?
anderen was in ’t L y f geraakt ; daar de Vis*
fchen, gelyk bekendis, niet vreemd van zyn.
De geilheid van den Geur baart ten dien op*
zigte bedenking. Men weet dat veele Dieren
, zelfs de Krokodillen, by of in hunne
Teeldeelen Stoffen hebben van dergelyken
Reuk. In zekere Kazilot zyn zelfs in eene
Blaas, met Oranjekleurige Olie gevuld, ronde
Klonten gevonden, van drie tot twaalf Duimen
dik en van anderhalf tot twintig Ponden
zwaar; in ’t eerst Hinkende, vervolgens van
een zeer aangenaamen Amber-reuk r
Dit alles fcheen den Dierlyken Oirfprong
van deezc Stoffe te bdvefligen;doch anderen,
wederom, hebben geoordeeld , dat het een
Plantaartig Voortbrengzel zy. Zéker Gou*
verneur van ’t Eiland Mauritius * genaamd
H ü b e r t H itgo, fchreef in ’t jaar 1671 aan
den Gouverneur Generaal te Batavia, hoe het
hem voorkwam , dat het dé vette Gom yrarè
van zekeren Boom, welke* dezelve uit zyhs
Wortelen in de Zee ontlaste; doch dit Denk*
beeld is naderhand niet bekragtigd, en derge-
lyke Gomharst zou ook waarfchynlyk niet ia
zulk eene gedaante, maar in afgeronde Brokken
9 gélykde Barnfléen, verfchynen.
De
<*) Zie h t Deels III. Stok deezer Natmrlyhe
Jiiflorie tladz. 537.
■ H l
EW DE R Z E L V E R SOORTE N .
Demeefien zyn van gedagten,dat de Amber Afdeel.
eene Aardharst zy , uit Olie*Bronnen, in ^eHoo^_
diepte der Zee ontfpringende, gevormd, engT0K.
fommigen Hellen dit zelfs vast, beweerende,^Of
dat tot bewys daar van Hrekken de vreemde uit de
dingen, welken men ’er in vindt, naamelyk
Steentjes, Schulpen , Beenders van Dieren ,
Vogelbekjes en Nagelen , en wat uies meer
is cy). Ook wordt zulks van de overeenkomst,
die in eenige opzigteh, inzonderheid door
Deflillatie , tusfchen de Amber en den Barn-
f t e e n plaats heeft, afgeleid ( z ) . Maar dit
Gevoelen is mede niet zonder zwaarigheden.
Omtrent den Oirfprong van den BarnHeen is
men zelfs niet volkomen zeker, en de Geflal-
te , waar in men die vindt, verfehilt te v e e l,
om een volmaakte gelyk heid van afkomst te
onderflellen. Hy is veelal glad en van eene
Darstachtig doörfchynendegedaante,hebbende
geen Reuk. Van waar bekomt de Amber
haaren zonderlingen Geur, overal de zelfde,
in welk gedeelte van den Oceaan zy ook -ge-
.-vonden worde ? Zou het niet een foort van
Zee - Schuim kunnen zyn , gelyk dat men in
de Zwarte Zee vindt, uit dergelyke in Zee
vloeijende Oliën gefprooten; ’t welk door
verteering in de Buik der Walvisfchen of Kazi.
(y} G eoffr de Mat. Me died. Tom. I. pi 162.
fz ) Wall. Syst. Min. II. p. iso.
N 4
[t*
K i
H ü
m
1
Nm K
■ IJ*