HU den loop der Beddingen, niet dan door g-th
^k;D|I-BL oefenden, en door veel onderzoek , waarnee»1
H oofd- nrelyk. Wat verder de bearbeiding zelve be-s
*Sumkoh» treft» dis bangt van zo veele Omftandigheden
a f, dat menze niet tot algemeene regels kan
brengen. Wanneer ’er twee Beddingen bo«
ven elkander z y n , door Steenlaagen van
elkander gefcheiden, dan wordt de ónderfte,
indien het wegens ’t Water kan gefchieden, eerst
gebouwd. Onder ’ t graaven laat men op zekere
afftanden Pylaaren (laan ,* qtn het Dak te
onderftutten. Want de bewerking gefchiedt
door een loodregt nedergaande Put, die men
Schacht noemt, tot op de Bedding daalende,
en tot het ophaaien der Kolen dienende : ter-
•wyl men van derzelver bodem af den Grond
naar alle kanten ondermynt. Hier om wordt
ook fomtyds wel het Water, dat men anders
niet kwyt kan worden, met Raderwerken opgemalen.
Spmtyds is de Kolen-Bedding a fgebroken
door een Steenen Muur , de Klink
pf Rug genaamd,dien men in zekere gevallen
gaat dcorbreeken. ’t Gebeurt ook wel, dat
een Steenholen-Myn in brand geraakt , als
wanneer men dikwils van het verdere bewerken
af moet zien, en dezelve zo veel moog-
lyk toeftoppen ^ ter bewaaringe van het
^and.
Samen- Hoe zeer ook de uitkomften der Proeven ,
feetoder welken veele Scheidkundigen pp dp Steepko-
Steenkor lCfi
1'nn. "
len in ’ t werk gefteld hebben, van elkander
verfchillen, Hemmen die nogthans in het vol- x ii.
gende overeeu. Door Deftillatie, naamelyk,sTuK
krygt men ’er eerst wat Waterig Vogt van, steenkolen
fomtyds met eenig vlug Loogzout bezwangerd;
vervolgens een bruingeele en eindelyk een
taaije fterk brandende Olie; welke beiden
zig, door nog eens overhaaien op Water,
in Naphtha en Berg - Olie laaten fcheiden.
Sommigen hebben ’er ook een vlug zuur Zout
uit gekreegen, dat zy vergelyken by het Zout
van Barnfteen. In de Retort blyft een zwartachtig
Lighaam ove r,’twelk fomtyds gruizig,
fomtyds Spongieus is als Puimfteen of Lava,
en, wanneer de Kolen goed zyn, gemeenlyk
tweederden bedraagt, Dit overblyfzel glimt
op Kolen met een Harftigen Reuk, en wordt
op ’t laatst tot eene vooze, witte, graauwe ,
groenachtige, bruine of roodachtige Aarde,
of tot eene Slakke, die witachtig graauw of
bruinachtig is van Kleur, waar in blykbaare
Yzerdeeltjes en Aluin-Aarde; ook wel Kalk*
Aarde, vervat zyn. Gemeenlyk, na dat het
Vuur daar alles uitgehaald heeft, wat het uit-
haalen kan , verfmelt dezelve, met Loogzout,
tot een geel, bruin o f groenaehtig Glas. In
goede Steenkolen maakt de Aarde , na dat zy
geheel uitgegloeid is , ongevaar een vierde
uit, van ’t geheel.
R 4 Be»
l i l . D u b IV. Stuk*