Ui* geweest, heeft nu meer dan een Eeuw gediend
tot het maaken van Salpeter.
stuk?ÏD" Een hekwaame plaats, dan , uitgekoozen
Het hebbende, brengen zy daar hun Tuig, May-
Tuifr" ^'an genaamd ; beftaande in een groote Koperen
Ketel, vyftien Ton of ruim driehonderd Ponden
Waters houdende ; honderd Balies met
een Gat by den*Bodem, ieder een Karre*
Vragt Aarde kunnende bergen; twee Okshoofden:
twee - en • dertig breede Bakken van
Hout, tot de Kryilallizatie en eenige Emmers
of Kannen tot het aandrasgen van Water.
Voor den Ketel graaven zy een Gat
ïn de Grond , zo dat hy met zyn rand de
Aarde gelyk z y : wordende nog met Plankjes
voor ’t overkooken omzet , en van onderen
maaken zy ’t Fornuis: plaatzende die twee
Okshoofden by den Ketel.
Menging De uitgegravene Aarde wordt op hoopen
Aarde. by den.Ketel gebragt , en zeer ryk van Salpeter
zynde, dat men aan de Vetheiden het
Zoutig beflaz verneemt, met een andere,
die fchraalder is , als van Plantgewasfen afkom-
flig , getemperd ; daar zy dan omtrent een
vyfde deel , min of meer, Asch onder mengen.
De Asch is van Esfchenhout, als het
gemeenfte zynde ,, gebrand. Zo men Pis by
der hand heeft of overgefchooten Loog van
Salpeter, wordt ’er die ook onder geroerd :
maar geen ongeblufchte Kalk, Gemeenlyk
doet
doet men dat mengzel aanftonds in de Balies
en giet daar op koud of heet Water, roeren- II.
de alles wel om met een Stok. Dus Iaat menirUK°
het een Etmaal ftaan; by wylen echter eens
omroerende. Dan laat men de Loog door de
Gaten , die by den bodem zyn, uitloopen ,en
brengt ze met Houten Geuten over in de
twee groote Vaten. De Aarde wordt uit de
Balies gefmeten , nieuwe daar in gedaan, en
dus gaat men dagelyks voort, zo lang de Voorraad
duurt.
Tot het uitkooken van de Salpeter hebbenKooking
z y die dikke-Loog noodig, welke na de Kry-Saipeter-
flallizatie overblyft, en derhalve zorgvuldig
bewaard wordt tot het volgende Zomer-Sai-
zoen. Want,dit ontbreekende, moet dikwils,
agt Dagen lang, de verfche Salpeter - Loog
gekookt worden , eer die tot Kryftalfchieting
bekwaam zy. Van de gedagte dikke Loog,
welke eene Kalkachtige StofFe met Zout en
Salpeter bevat, één of twee Balies in den Ketel
gedaan; hebbende, gieten zy dien verder
vol met verfche Loog uit de gedagte Aarde en
Itooken ’er Vuur onder. Na vierentwintig
Uuren kookens, of daar omtrent, de tekenen
van Kryftalfchieting zig in de Oppervlakte
openbaarende, fcheppen zy die Loog overjn
de gedagte Houten Bakken, waar in een Etmaal
geftaan hebbende*, de Kryftallen zyn aan-
gefchooten. Dan gieten zy de Loog weder-
B 5 om