>i i,
l'ili iij : i : I'
ilii'if '
• l l r i l i ; ,
y 4 ( i G E E S T
danige loort van wyngaarden heeft kunnen
worden opgeoffert, ja dat die wyngaarden
dermalen d'en vloek zyn onderworpen gew
e e f t , dat derzelver Hout zelf niec tot gebruyk
van den haart heeft kunnen gebeiigt
worden. Zy hebben noch kunnen met de
Planten van verfcheidcn zoort, van welke
Levit. XXIX. 19. ten minften grootofklein
Vee kunnen voeden, hoevvel het eetcn daar
van de Menlchen was verboden , maar van
de wyngaarden , van dewelke nu , konde
niels, zelf tot voediel der Beeilen doorgaan.
Doch zo hct de Joden veel licht mocht welgev.
illen , de wyngaarden met verfcheidcn
E L Y K E
Planten te bezaeijcn, zo konden zy verkiezen,
(Fig. B.) waar dac zy in den wyngaard
wilden, eene vierkante plaats, in dezelvede
zacien der moeskruyden zaeijcn, maar rondom
binnen de lullchcn ruymte van 4. eilen mogten
zy geen wynllok zelten: of het is 00k
geoorlofd geweell zckeren Tuyn of Akker
met wyngaarden te omzet ien, naar devoor»
vermelde tuflchcnwydce. Men iecze Theod.
'Daßovtus Over de man leren der Joden om
vericheiden zaden te zaeijen I h. XII. Van
liet Nauiurlyk gebruyk of misbruyk eiders:
het geeltelyke laat ik aan anderen over.
p r i n t b l a d cccxlix.
Gy en ^iilt ^net ^loegen met emen offe, ende mst eenen e^l tegelyk. Deut. XXII.
, ^ ^^^^^ Qg ^^ FZF. L TKag te zaam' het PLOF.GJUK trekken^
Maar e.lk maft ;« ¿yn zoort zyn hy elkaär gefaardy
Qd.k hct hnng bevel der Godheid hier verkUdrd,
Hci gccn aan IS R A KL eeti vafie wet tnoet ßrekken^
Op dar ß,el)ie kra^t geljke werkmg doet,
IFanneer de Louter h Und mvt Vorens komt doorfnydctt^
'Dies ziet gy ISKAF.L 'ifat dat n ßaat te myden,
(i'auneer gy 't 'vmgtbaar land met tt'juen pheg äoorxiroet,
Cchoorzaam dit bevel, zo zulr gy veilig L&ven ^
£•« G Ü D « overvloed van rype vrugtcn gèneri.
DAt ook de Ezels voor de ploeg hebben
gelopcn blykc al was het maar uyt den
T e x t ; en Jez: XXX- 24. Ende de oßen ende
de Ezcl-veiilctis, aie het Imd boulxen^ znllen
zuyver voeder eeten. F.n X X X I I . 20.
Welgekikzalig z-)t gy gylied:n, ¿¡ie aan alle
'is:ateren zae)t : gy die dm voet des offes ende
des ezels der<s::ajrts hencfi zeudet. Het zelfde
getaygt Jofefus tegai yl'.pion in hct II.
Boek, insgelyks Ilario van het V^oere é,
il. Heek, 6 K?p. VIII. I. Kampauie-, Span je
cn Lybie ten voorbcelden aanlialende, naamenclyk
aUvaar ter plaatzcn de Aarde broos,
ligt volgende, cn gcmakkelyk is om onder
een gemengd te worden. Daar kurnenook '
Akkers zyn, van zodanigen weeke cn brollc
zamengellel, iilwaar de ÖHcn tot het plocgen
onbekwaam v.yn, door hunnc al te groote
zwaarte daar in zakkendc. 7-'//7;iajhet X \ 11
Hock 5. Kap. In her /Ifrtkaanjch Bjzaciiim
(van het welk die liyvantynfche Mot ten, anders
ruykende Nagelen, van dewelke over
h'xod. XXX. 54. dennaarahebben, nietvan
Byzantium) hebben w^ gezien dat die akker
gepUegd 'ji-ierd ho» der d en vy/tigvondige -vnicht
"voortbr engende, voor gene Stieren, als zy di 00g
is te be^)hegen, na flagregens, door een ßecht
ezehjey en aan den anderen kant van het jok
een oud ••j^yf het ploeg-yzer trekkeude. In tcgendeel
in onien dichter op een gepakte, kleiachtige
of voi dryfzand zynde Zwitzerfche
Landen hebben wy üilen, en Paarden, en
Mannen van noden , geen Ezels, of oude
Wyven.
W egens de oorzaak en het Oogmerk van
deze Wet hebben alle geen eendtrley gevoelen
Daarz>n'er, dewelke willen, dat de
gelykfiachtigheid inachtgcnomenworde, cn
zy llrekken de Wet uyt cotallemtérflachtige
Becftcn, gely k Jonathan in zyne Vytbreiding,
yoßfHsjoodfcheOudhed.W'. bock 8. kap.
lomo. Anderen willen dai de Maatfchappyvnn
den Os en den Ezel ter verfoeijing was, om dat
gene rein, deze onrein is Dus zegt Rabbi
Bamham in hei Traktaat van de meerflachtige
dingen kap 9. 7- vcrdeeling. Rabbi Ifaac
in Coltmnis Exilii Tracept. 1Ó8. in plnats
van Uyilegging, dat de vroomen vermyden
mocten de gemecnfchap met de Godlozen,
waarhenen ook anderen willen, dat daar de
vermaning van Taulus hcnen vvil i. Kor. \'I.
14. ¿'.n t/elit niet een ander jok aanmetdeongelovigen.
Alwaar aan ce merken llaat, dat
in onzen eigen Text de LXX.hctwoordCilajim
ook vertaald hebben door een
Derhalven zeggen zy dat door deze zinnebeeldifche
Wet vcrboden is de gemeenfchap
der joden met de Heidcnen onder hetOude
Tcilamcnt, in het Nieuwe van de vroomen
met de goddelozen. Dit gevoelen behaagt
ook aan ßochart Hieroz: 1. Deel, II. Boek,
13. Kap. aan LeKlerk^ veeleGodgclcerden-
Ook by aldien men gcloof moet gevenaan
BaalBatturim^ zo fchiiylt h ierzeker c fcherp-
Dextt Cap.xxii.v. 10.
Ojxo'^uyia xiijuiict«. iftt-fVriv iiiticv .ciiUtirl5i;m giH'h.
I. Ii Tmtx ^c-ulf!.'.
Mi