iií. iiii.,;jfr
„II.I
N A T U ü R
hebben." Breeder wordfn deze dingen vgf'
klaard op heC4. envolgendeveri íen. Numgec
her gantfche Volk, de Woqde rwe r k eui ren
dele o p h o u w d e n d e , ten deel e in getai vermindert
zynde , onbefneden, door een nfeqw,
en dat gevvoon Verbond-teken met G u D
veréenigd worden.
D e werktuygen van deze werking, fn^er*
t e l y k genoeg, aan een geheel en talryk Volk
t e verrichten waren Ch4rkoih T()rtm, welke
w o o r d e n by de Uytleggers in geen é4n en
d e n z e l v e n z i n worden genomen. yori(¡ihm<^e
Kaldcenw fc/jerpe fcbeermefftfh De LXX. «dchairaspetrinasekpeirasakrotomu,
dat is,fch?rpe
meffen uyt eene fcherpe lleenrocs. Den
Kaldeeuwvolgens/?<i/i:¿<. Rakh LeviBenGerfon,
Ahtn Ez.ra, Kmchiy Aba'b/inel, de geíeerdften
onder de )oden. Uyt deKrÜlenen
Iheedoretus, yiuguflinm ^ Orígenes y anderen
L X X . Wy Zurigersinonze Moederlandfche
V e r t a i i n g , en vele ande r e Uyclcggers, ñeene
m e l f e n , datis, uyteeníleen, key, ofíleenk
l i p ge-míiaKc. Q?Iyk Gen, III. 1 1 . Kathenaih
gtJ09r, rpkken va» w h » , zyn veiiligerokken,
van Vellen gemaakt. Gen. VI. 14. Ihebath
Cimtß Gopifír y een? /ítkt van Gopherhouteu, dat
i s , üyt Hout van Gopher.
W y blyven by de íleene MeíTen, luliende
4 e z e Vertolking Oph^lderen met voorbeeiden
q n redenen uyt de Natuurkundige Hiftorie
gehaalt. De Komeinen noemden eene zodanige
fcherpe ßeen Teßa, hier van daan Samta
u i U vooralle fcherpe fteen, bekwaam omte
fnyden. Met hpedanig eene Tefia^ fcherpe
i i e e n , Mi s zieh de teelleeden heeft afgefned
e n , Velgens d e getuygenis van i^rnohm tC'
gen de Heidenen in hecV. Boek, bl 94. alwaar
wci fßula Word geleezen in plaats van teßula,
K U N D E . 57 7
Q v i d m in het !V. liaek van zyn Almanak .
vers 2 j ? , nocmd het een fcherpe ßeen.
Üok ( u f f ä bv met een jcher^e ßeen zynmanlyk'
he¡4 af i en ¡¡etinie V tange hayr door h e t ß f k , roepende:
tk heb V verdiend, 'k ben waard blaed te
ßonen, Og laeit 'i Ut, dat my dtl onbeil baarde,
ßr^j áraí^enl Og laat ¡k 't mkwyfmaken, had
hy nng tn den mndy duen hy de tnatdykhñdafviU
de, enfibiehkgeen.éen-iekenenvaneenmanoverhet.
Zo ook, volgens hec zeggen van Plinius
in het Bo e k , het n . kap. Snyden de
Trießen van de Moeder der Goden, dte Gallen
genaeimt worden , met eene Samifche Teßa, de
mamelykbeid af. En het is bekend, dat de
Amerikanen , door de noodzakelykheid van
d e Natuiir onderwe/en, voor de aankomíl
der F.uropianen en het gebruyk vanyzer, in
plaats van fnydende gereetfchappen, üeenen
hebben gebryykt. Want daar worden oofc
Agaattteenen g evonden, en vuur í leenen, welk
e r ítukken fcherper byna fnyden dan al hec
y z e r , ja het yzer zelf even ais een Diamant.
Immers w y Jeezen in de H. Schrift Exod.IV.
15. Doe nam Zippora een fleenenmesendebeßieedt
de vaorhuyd hares Zoom. Aan welke plaats ik
u y í de gedenkílukken der Aloudheid zorg
hebbe gedragen . dat 'er dusdanige fcherpe
vuurfteenen tot fnyding o f fcheiding oudstyds
g e b r u y k t wierden afgefchet í l z yn. Meér over
d e z e zaak, en dez « plegt ige hernieuwende Befnydenis
kan men zien in degeleerdeRedenv
o e r i n g vmJoh.PhilippusSefentan\zn Nü r n b e r g
o v e r de íleene Mel len by d e ßefnydeni s , door
Jofua op nieuw aangeíleit, gebruykt op Jof.
V . Onder het Voorzi t terfchap van D. ^oan:
Ctor^-. t^b i chí , HoDgleeraar t e Leipzich 1712.
met ßraudenbtirg/cbe Letcers.
P R I N T B L A D CCCLXIX.
Het volJ^ dan jaichte aU z j met de haxß'men bliefen: ende 'í gefchiedde aU het Folk^
het geiw^t der baK^uine hoorde, jukhte het yolk^ met eengroot gejuich, ende de
tnmr -viel onder ^tch , ende het ^olk, klom in de S tad, een yder tegen over hem,
ende z j namen de ßad in. JoC. V I . vers zo.
Bceft Kanamten! beeft! GODS volk iomt u getiaken,
Om zig bezilters van uw ¡and en gaed te máken \
Bier helft gcen wederfiand,
Nog fplcts, «og zivaard, nog p\l kan Ifraél is}eérhouwett:
G O D S A R K E flort ter neér wjj zvJaarße muurgebouwen.
Vlugt! víugt vry uit uw land!
V Stort alies ove^hoof wat wcäerßand kau hieden.
Bier zier gy wond'rea, die geen mens ooi$ zag, geßhieden ¡
Geen Storrar am, geen geweld
Doet uwe muuren op hun fondamenten béven,
G O D S magt heejt die ten prooi aan l/raglgege'veft,
Schoon ge n daar tegen field.
V Bazuitt'geltiíd ver/preid zig eerß routom de wallen.
H h h h h h 'Die
Jb