N A T U U R K ü N D E. 511
' ^ y hcbben gezten dat de 'usilde CeiteN met
• tegeitgefleldevoorhouJdeNtegenelkatiäeren
aantopen,
En afgemat leggen door een zelfdegevai van
bet noodlot.
Mavnal.lV.Boek, Puntd-Si- en77.dezelve.
Gy ziet welke dappere gevechten de bloode
wildeOeiteu
Aangaanl Jjoegroot degramfchap tsvan
zulkc vreesacbttge dieren!
durven tegen de 'Dood te zamen lopen
met kleine voorhoofden,
WiUg\y Cafar, de Geitenfparen ,zend
de Hon&en weg.
Böcbart wi! echter niet, dac Recm beiHptelyk
eene wildeGeiteis, maar veel eerder een
ander en meer wreeder zoorc van Geiten of
Hehl Oryx genaamt, van welk MnrttaUs
wederom in het Xlll. ßoek, Tuntdicht.
De -wreede Oryx is niet de laatße roofder
wilde dieren,
Die my komt te ßaan op de dood van zo
neie Bonden.
Oppianus Cyneget. II. Boek vers 45'5'' ichryft
dit Becfl: toecenemelkachiigeverwe, fcherpe
hoornen, een wilaenaard, groote fterkte,
welke het 00k tegen wilde Zwynen, Leeuwen,
en Beeren oe£Fend.
Hetgemoedderii-ilde Gelten is onvertzaagd,
en het hert tot ßryden geboren.
Want het gegaap van eenen aanblaffenden
hond verßhrikt hen niet:
i<Dg zy vreezen ßboon een wild Z-wy» de
geluitgevende klippen hreekt:
Ook met dls een Stier ßerk loeid tuet een
dreigeudcn bek,
Ofde Liiipaardc» de boffchcn door '•jureedgebftyl
verv allen:
Noch zy Vlachten, rz-anneer een L eeuw brnlt
door aangelioken toorn :
Zy geven ot» gene meufihi'n, zogroot ishet
gentoeds-vertrowjsen.
Ook komt dikrvilsde herivochtige Jäger om t
van een kli^ afgerolt
JVanneer hy met eene pyl breft gedurft dit
heßtge zoort van Orygen te be/^rivgen.
Dit voege ik by de bewysredenen door Böcbart
voor de wilde Geiten bygebrachr, dat
noch hedendaags by de ArabierenenTürken
riim in het Me&rvoud eram betekenen Geiten
fneeuwit, voornamcjykzich vermakende
in zandachtige plaatszen. Meninzk. Lex. bl.
14.10.
Daar flaan hier en daar. gclyk wy geilen
hebben, dappcre Kampvechters elk voorzvn
eigen gevocien, zo dat het niet geoorlofd is
aanilonds tc begrypeu welk van alle het belle
is. By aldien gy de gelcerdheid aanmerkt,
zo zult gy tot delegerplaats van Bocbart overgaan,
by'aldicn de nacunr en derzelver eenvoudigheid,
zalik den KhinocerosbeguniU«
gen, aan welken ik ook metonzeLatynfche
overzettinge onderfchryvc , wel daarom te
meSr, ora dat ik zie dat de groote Ludolf
de Bißorte van Etbiopie itaat aan de zyde van
Bocbart y maar in de uytbreiding de item aan
den Khinoceros geeft.
P R I N T B L A D CCCXVI,
Ziet het opftaan als een oade Lceuw, ende het ^d ^ch -verheffen als een
leeuw. het en ^d ^ch niet nederleggen tot dat 't den roofgegeten, ende bet bloed
' der verflogenen gedroncken hebben. Nutner: XXIII. vcrs 24.
Em OUDE L E EUW, die in de u-iläermßen ruß,
Verßrekt een z'wneheeld aan de oude IfrdHiteti,
Wat ruß zy zMen in "t bekofde imd gemeten,
^aar vrcde en vryheid hen uerßrekken zal tot hiß.
Wie zal zig by den Leeuw, wanmer hy rriß, doen hiren?
¡Vie zal hem of doen ßaan, als hy zig ncderleid
Na h eeten Tan den roof? wie heeft die dap^erheid?
Zo zal ook niets de ruß van Ifidcl -uerßeren,
IVanneer V in Kanaan uernoegd en veiiig leeft y
'Dit welig landfchaf is door G O D het ofgeirdgin,
En Jacobs zaad zal daar ßeeds zien een welbehdgen,
Zo lang het volgt het geat het GOD ¡fboden heeß.
Bovcn