508 G E E s T E L Y K E
Het fchynt al dreigende in een fier en moed te bläken^
Onaangezien dat het van niemant worà geflnit:
Cints dreigt een vjonder H A R T , met o^igebeve hoornen,
1)aar "ujecr een ander, ach! het is met my gedaan!
Wie dürft d:e beeflen in het "wild gebergf verîoornen,
Of 'ivie km hiu'.ne kragt en -ivoede tegenßaan,
Ik ga of niews) ter vingts dog val in nienwe rampen,
•ZJf ttNHORtN dreigt my met zyn horen, Jcherp vanptnt,
Staat dieren ! ik kom niet om tegens u te kampen,
â Neen! mp oûgtfit is op and'ren ßof gernunt ;
Ik zoek aile en , 0} V fpoor der Godgeziyde bladen,
Te ontdekken, -wie dat daar de EENHORE N -^ord genoemd,
Vie fcbrikkelyk moet zyn, en kragt ¡g in z\n dâden,
De-djyl daar op zyn »tagt en jicrkte word geroemd.
Vog 't is hier moeijelyk om ccvig Itgt te krygen ,
Door 't onderßheid dût ztg zo kragt ig hier vertoond,
En y om geen misßag te begaan, is 't bcß te zwygen;
'k ÏVenfch dat by die V onîdckt met laxrjuren "-^'ord bekroond.
ONder de Dieren is 'er naanwelyks een,
het welk zo een zeer verfcheiden nootlotten
heeft ondcrgaan, dan dir, wnar over
nu de vi-age is. Gelukkigcr zyn in haar zin
d e F e n i x , deGriffioen-vogel, cn andere verdichte
Beelkn, al overiang, om dat zy niet
zyn verfcheenen, by vcrllek gevonniil, en
by eindelyke uycfpraak van de GcleerdeWereld
tot de niet wcczens verbannen. Wegens
den Eenhoorn hangt het pleidoy noch voor
den Rechter. Doch de vrage be'treft niet het
Of? maar het fVat? Fene lloife nafpooring
waardig. Tot hulp zal ons dienen de Algemeene
Letterkunde, maar cok, en voornamentlyk,
de Natuurkunde, niet minde r , dan
z y , de Heillige, methareaanraerkingenomtrent
verfcheidene Eenhoornen. Laat ons
zien de eigenfchappcn door Bochart de fakkel
voordragende Hieroi^. I. Deel, ill Bock,
kap. en 17. aan dit ßeeit Beem of Rem
Job XXXIX. 11. in de H- Binderen tocgefchreeven.
In onzen T e x t en Nunv. XXIV.
8. word gevoemd eene verhevc geilalte en
llerkce. Ketognapbotb Reem lo. De Griek
e n , hoos doxa monokerootnsav.too-^ anderen,
¿> heeft als de hooq,ten der Reem, by ons, hy
heeft als kracht, feineftärcke. Lyt Pf. X XIX.
6. fchynt het te blyken, dat iic[ is eenfpringend,
ofhuppeleiid Dier, hy dnedfe buppelen
als een half; den Libanon^ ende Strien, als
een jongen eenhoorn. Ver der is het een vcrwoed
en ongetemt Dier. G O D tot Job op 1
de aangehaalde plaats: zal den Eenhoorn u '
•willen dienen 'i zal hy vernachten aan uwe
kribbe? zult gy den Eenhoorn met zyn touw
aan de vooren binden"? zal hy dele-egtenachter
u eggten? Het is zeker, dat hy gehoorentis,
het zy dat hy ccti Hoorn heeft o fme e r , door
dewelke hy voornnmentlyk zyne kracht oeffend.
Maar gy zult, zegt de Koninklyke
Pfalmdichter P l .XCI l 11. mynenhoornen verhoogen
, gelyk eejtes Eenhoorns. Kn Deut.
X X X I I I . 17. vooxzQ^á Mozesvmjofef ^ en
I delTt Ifs nakomel ingen, de Stammen van E f .
• raim en Manaffe: Hy heeft de heerlykbeiddes
eerffgeboorenen zynes offes, ende zyne hoomen
zyn hoornen des Eenhoorns ; met àezelve zal
hy de volcken te zaamen fìooten tot aan de eynden
des lands. Voeg daar by Davids beede
Pf. XXII. n . rerlo/ì my iiyt des Leeuvjtn
mnyl: ende vcrhoort my van de hoornen de'^
Eenhooruen.
Maar nu is de Vrage, hoedanig dat dier
Reem is? dealderoudite Grieken hebben Monokeroos,
welk woord alle eenhoornige Dierengemeenis,
derhalvenverfcheiden betekeniflen
hebbende. Onder de Eenhoornen behaagd
aan Aquila de libinoceros, Rhitiokeroos.
aan Hierori)mus en de RhinoceroscnàQ Monoceros.
Hier van daan heeft onze Latynfche
in den Text Rbinoccrosin de Kand-tekening
Monoccros. En daar zoude in derdaad
in onze Moederlandfchc in plaats van ¿"¿"«¿Ì??-«
gezet kunncn worden Kashorn. Doch aan
de meeile turopcefche Overzettingen behaagd
Monoceros, Eenhoorn. De Rbinoceros
is ook Eenboornig. Waarlyk zo by aldien
eenig Beeil overccnkomt met deeigenfchappcn
boven voorgeilelt, is het de Rhinoceros^
het welk de groote Ludolf Ethiopifche Hiflor.
bi. 15J. De zeer geleerde Bocharti\\-\'à\xQ\
tcgen den Rbinoceros, maar ik weetnietj of"
met gcnoegzaamgehoorndebevvyzen, datis,
genoeg7aam krachtige. Hywil, datditBeelÌ
onbekend geweell is by de Oude Joden ,
X'erklaarders der Schrifiure, cn al/o ook by
de Arabicrcn , om dal het zclvc nodi in Arabie,
noch in Palcllina word gevonden. Ik
z i e n i c t , hoedatzulks dien voortreffclyken
Man kan blykcn, daar het eerder bcwyflèlyker
is, dat de oude Joden vele zakcn hebben
gehoord, ook doen zy in Egypi e vertoefden,
ofin de vvoeilcny van Arabie omreisden,
van de hoedanigheden en gedaante
van dit Dier, als van devvelke zy van de Ethiopiers
en Indianen konden volkomentlyk
onder-
N A T U U R
ondcrvvczen worden. By »Wien het meuyr
r eise Kthiopifche of IndnaiiJclK bcnammg
tóbekend wäre, zo had het om -¿ync verw
e n d e groote onder de Ollèn kunnen get
e Ì wovdin, gelyk het Ta:,fan,.s ook den
fthioM'^e,, OS heeft genaamt h n v e r ^ nd
hier te worden aangemerkt, dat de Hbmocem
in de H. Schriften doorgaans vcrgczelt
word met den O . , of OiTen-zoort als^Deut,
XXXIII Pi XXIX. 6. wat , dat de Ro-
L l e r z e l v e , wanneer zy den eerftemaal
Olifairten gezien hebben in den Oorlog met
den Koning l'yrrhus. dezelve genaamt hebben
rritte Oße«, en noch worden de ^rcpaaràe
«, Zee-oSen , , genaamt . Zy
konden waarlyk n,ct geen minder recht van
zoortgelyke vrecmde Bieren , verfcheiden
fpreekwyzen ontlccnen , als wy Enropecrs
van Leeuwcn, Oli&ntcn en anderen, net zy
o f Afrikaanfche, of Iiidiaanfche Uieren. ken
te gelyk, waarlyk die onderricht zal zyn in
d e kennis der H. Bladercn , envandePlaaiszen
boven verklaart, zal, al was het in den
eerften opflag, in Ethiopien en de Indien onzen
Rheemnamentlyk den Rhinoceros, vinden,
Primblad CCCXIII.
Meer andere , en niet alle , getuygeniffen
der Ouden van de Eenhoornige Dieren brenp
by te zamen, onder dewelke dat'er zyn, die
op den Rhinoceros zelf paij'en. Cteßas in
zyne uytleziiigen , by 'Fhot 'tus , maakt mei
ding van Eenhoornige Esr,els, grooter als
Paarden. Eifin orni agrioi en tots indois ifoi
hippoìs kai meizous. By yElianus IV. Boek,
S I kap en X V I Boek, 20- kap. Dit Beeil
Ciircazomm genaamt, heeft eens Paarts grootte.
En ^Itamts zo wel als Cteßas fchryven
hem toe een Hoorn, uyt het voorhoofduytßekendc,
van eene elle ofanderhal f , rUnius
van twee, SoVmus van vier voeten. Pbtle
voegd 'er by, dat het fcherper is als cene
v y l e , en puntiger als cene pyl.
. - - tradì« teipde-jreas rh'mels
Cxiiteron auto, kai tetheygmenon belùìis.
Dczc alle eigenen dit Beert toc ccnen wreeden
cn ongctemden aart , ende zeer groote
llerkte. Alhocvvcl ook by deze gelegenbcid
die verdiend te worden gemeld, dat de gemygenißen
der oude Schryveren van zulken
gcwicht niet zyn, dan die nu van Ooggetuygen
zyn. Gene hadden de mceile dingen uyt
het verhaal van anderen, en hebben dezelve
omfchreeven, als of zy waarlyk m de Naluur
der zakcn waren, cn als of zy dezelve met
hunne oogen hadden gezien. Tot getuygen
roepe ik de Sfhingen, Chimereu , Cerberen,
Lamicn , Gorgonen , Sirenen. Ook is henlieder
overeenlfemming van geen groot belang,
om dat de konil van uytlcliryven by
henlieden niet meèr onbekend is geweeft.
K U N D F. 509
(lan die is bydc Gelcerdcn derhedendaagfcho
Eeuwen. Ten voorbeeldc zy de bcfchr)ving
van -ilmins van den Eetihoorn her Vlll.
B o e k , !I. Kap. hcn greeng wiläbeeß, de
Eenhoorn, met hrt overige Itchaam gelykende
een 'fa/irt , hebbende de hof van een Hert,
voeten van een Ohfant, flaart von een vilc
z-jayn, van een i'jsaargeloei, met een zwarte
Hoorn, op het midden van het voorhoofdtzire
eilen nytßekende. Zy onlhemieu dat dtt '•^ilde
lieeß levend!^ 'j.ordgevangen. Wie ziet niet,
dat alhicr mi'llciding van zamenvoeging word
begaani den Rhinoceros vocgt welderouwheid
vantevcn, de voeten van eenen Ülifant,
cen zwarten Hoorn, dat zy dien wel op den
Neus moellen Hellen, niet ophet Voorhootd:
maar het lichaanl vaneenPaart, enhetHootJ
van cen Herl aan een Afrikaanichen Eenhoorn
, het geloey aan de hidiaanfche ccnhoornige
Offen, riet welk Vhilollorgms III.
Boek II. Kap. verhaalt van eengcfchilderdcn
Eenhoorn te Konflantinopolcn met een Draken
hoofd . een kleinen krommen Hoorn ,
een langen hals en b.rard, Lecnwe voeten ,_hct
lichaam van een Hart, moet aan de verlierde
Gedaantens worden toegefchrceven. De
befchryving van Tauhs den Venet.aan van
den Eenhoorn, welke hy opgeeft m het III.
Boek bct 15. Kap. ilaagt ten eencmaal op
Rhtnoeeroßen. Deze is nu dnfdanig. Daar
worden Olifanten ^evonden (in Bafman cen
Koninkryk van kle'in Java) e» Eeahooinet,in
groote memgte ; en zy« de tenhoorneneen wei-
«ig Ueinder als de Ohfanten , hebkenae het
haer van een Bnf f i l , en een Olijantsvoet. zy
hebben een Kof als een 'Jiilt Veyken , enopde
manier der Zvj-^nen hoilden ziggaarnopindett
ßyk, en andere'ouriinighiden. Up ht midden
van het vo'jrboefd dfogen zy een grooten en
zwarten Hoorn j zy hebben eene ioornachtige
tong, waar mede zy Menflhen m Beeßen befehaiigen.
Men moet zo niet hangen blyven
aan de befchryvingen van anderen, als aan
het Üoggezicht, cn voornamcnllyk aan de
aanmcrkingen der hedendaagfchcn, door dewelke
de Verdichtfclen der Ouden als ncvelen
worden verdreevcn, maar ook word nu
en dan den kwaden naam den Vcrdiclitfclen
onlnomen, ofdatgene, dat tot noch toe beuzelachtig
heeft gefcheenen, word onder de
waarheden gerekcnt. Waarlyk by aldicn de
Porlugecfche Vaderen geloof verdienen, die
in het Koninkryk Uaynota een .Beeil gevonden
hebben, met cen zeer IchOoncn langen
Hoorn op het voorhoold , van een Paarts
g r o o t t e c n g e l l a l t e , bruynverwig, metkleme
zwarte dünne hairen aan den hals en Ilaart,
bewoonder van de aldcrdiklle boHchen, zo
verfchillenzy niet van het denkbeeld, dat tot
noch toe van den Eenhoorn rondom gevoerd
Word, aan welk overeenkomen zoude de oude
Afbeelding van de läofch-geiten Vrygum,
O o o o o welke