Wr
i r
N A T U U R KUNDE.
Hy w/i zig am d'omooz'/e '¿¡re'èea,
Zo ver bee f t hem zyn drift verleide
Maar DAVID, naar GODS welbehagen^
Moet eens zyn Kroon en Septer dràgen.
6 3 1
HEt Eerten wel iets ondoorgrondelyksSpTeuk.
XXV. 3. zodat: GOD doorgaansallecn
in de H. Schrifccn genaarat word de- doorgronder
der Her im : nochtans is deze Afgrond
20 diep niet, gene Gemoeds-driftcn zowcgfchuylende,
of daar komc noch wel lets, als
door een venÜer, te voorfcbyn. Sceld, dat
het Herta gene VenÜers en heeft, nochtans
is de Spiegel in het aangezicht, dat men kan
in zien, en waar in de Kenmerken, de woord-
Jeden , de woorden te leezen zyn .• en in
het byzonder '¿yn de oogen lillige, onbarmhertige,
de bloedige , klapachtige , kwaadaardige
, honingzoete , dreigende , zedige ,
overdweriTe, vcrkeerde, hovaardige, iburfche,
wreede, beminnende, flinkiche; met
een woord, een Tafereel, op het welk gy
zult kunnen afgemaald zien alledeGemoedsdriften
; ja leezen Toorn , Liefde, Haat,
Droeftieid, Blydfcliap. Dieeene reedengeving
wenfcht aan te tìeilen, de zodanige moet
inzien de ingewanden der HeriTenen, toegaan
tot de zitplaats der ziele. Want de HeriTenen,
eigentlyk zo genaamrv zyn de winkel
der gedachten en vrywülige Bewegingen, gelyk
het Achterbrein van dadentegendewille.
Maar daar is eene inwendige en wederzydfche
gemeenfchap tuflchen de Herfienen en
het Achterbrein. Wanneer iets door de
"Werktuygen der uytwendige zinnen naar de
HeriTenen word gebracht, en toi de daar
voorzittende Ziel, gaat dat terilont door de
Geeilen de Loopers, en denwegdcrßillen,
Tcelbaüen , en der Voortgangen naar het
Achterbrein, en van daar naar het H e r t e , en
wederom van het Achterbrein naar deHersfenen.
Maar opdenmiddelwegzynzenuweni
bevveeglyke genaamt, devvelke in het doorgaan
aangeraakt, en als vermaand deindrukzelen
in de ziel gemaakt,overbrengen tot de oogen
, en deze na dat de Gemoeds-driften veränderen
, ook verfcheidentlyk beweegen.
Hoor ly'illis nntkedigutg der Herß'enen kap. zi.
Het eigen ampt vaa deze (bevveeglyke Zenuwen),
volgens den drift derGemoedsbewegingen,
en den naliiurtyken iynborß , van de Herßenen
Tja/ir het yJchterbrem, en zo wederom van die
naar die, dnor de ßilkn en Teelballen en derzelver
mrgachtige Voortgangen overgekverd ^ en de
wederom ontbode oogen krachtigbeweegen —— Het
is voodzaakelyk, dat deze zennwen op het midden
van den weg bejiraaltj van alle beweeging der
Geeßen over en weder tnkWndeverbaajt worden y
en dat derhalvert de beweeging der oogen de aandoemngm
van die deelen gehoorzamen.
De Gemoedsdriften zyn destegeweldiger,
ja des te meer te achten, of te v r e e z en, om dat
die niet bepaalt worden in de denkbeeiden,
maar de leeden des lichaams gebruyken tot
goede, of misbruyken tot kwade daden, of
tot daden uytbarflen. Zo hier deze begrepene
verontwaardiging van Saul tegen David
dezen in het geheel dodelyk, vers 11. Saul
fchoot de Öpielle, ende zeide; Ik zal David
aan den wandfpitten.
P R I N T B L A D CCCXCVII.
Enàe hy {Saul) toog henen omDavidtexsekenhovenof deRotT^Heinender Steenj
. Sano. X X I V . vers 3.
De delle SAUL raa/d om DAVI D te aglerhUeti;
wQede doet hem door het li'oejl' gehergte dwnien^
H , .
op de Steenbok woond, en heen en weder ßreefi-,
•uh niet wat die held voor bem bedre'veu heeft^
Toen hy, tot Jfrels eer, heeft Goliath vtrßdgen^
Daar niemant ait het heir zig tegen bem darß wagen.
Als DAVID, die voi moed met zynen Slingerßecn
Vien wr èden vyandy die elk onverwinn'ljk fìheen^
In 't oog van Ifrai'ly kloekmoedig heeft verftagen^
En zyn gevreesden Kop zelf in triomf gedrxgen.
Maar ach ! die weldaad is vergéten ; SAUL woed,
En dorß niet meer der dan naar DAVIDS heldenbhedy
Qm, was het mogelyky zyn woede te verzaden.
Maar V isvergeefs, niets kan GODS dapp'ren dien^
Laat SAUL woeden^ laat hem razen^ zyne kroon
Moet DAVID, na zyn dood^ verßrehken tot een Loon.
Hier