Die ^vcli^c Landsdouw en Vrugten heeft bevonden
Watzieik? ishetwaar? zy koraen berwaarts aan.
iatb 304. Ik zie de mannen met een Druiven-mu belaän,
Die hen gants lallig valc om by den weg te dragen,
Hoewel haar frisbeid kan aan ieders 00g behagen,
De blozende Gramai geeft ookgetuigems,
Met de aangenäme /yg hoe vrugtbaar 't landfchap
Het geen aan ICrael is door Goos gunll gegevcn,
O m daar in veiligheid naar zyne W e t t c Icven;
Daar Mdk en tioning vloeid m vollen overvloed.
:i«b. joj. Maar hoe! watvreez'lykvolkkomcrayhier in c ge-
't Zy?Reuz en; Ja het zyn zelfs Monftcrs van het
Icven:
Ik ga by 't vlugtend volk rny o p de vlugt beg^vei
Ecr Zwaard, of Knots, of Spie
hart geboord.
'ord door '
6 Neen! myn Zangnirafkieft een lielTelyker
lord.
'rimb.3os. Daar Ifrael'tgebod van't Offer word gegeven.
Een lieflclyke gern* fchynt door de lugt te zwcven,
Daar 't tlende Meelblot n.' met de Ul) t'zaam' gepaard,
Eenaangenämenvcukop'tvlammciul Altaar baard,
Gmdiisaan Goos bevelgehoorzaamheid ce tonen,
Op daczvn Zügen Heeds by Ilrael blyfc wönen.
?cinib. 307. Maar hoc! wat naar gerügt vliegt door de wölken
Ecnysiclyk gekraak, een vrees^^elyk geween
Verdoofd het IhüUV gehoor doorzugtcn, kermen,
klagen;
Het voikword door hetvuur des hemels necrgeilag
e n ,
E n 't Aardrvk barll van een; de Hoofden van het
kwaad '
Verzinken; elk roept , ach! en wi ! maar 't is te
laat;
De dood Voigt op de zonde, en de aarde dekt hun
leden,
Een ieder beeft , en vlugt met ongeruile fchrcden,
T o t d a t h e t o n w e c r d o o r Goos goedheidwecrbedaard,
Waar op liet volk zig ook gerull by ccn vergaard,
Om met een diepen fchrik G o o s wanderen te aanfchouwen,
E n zig voortaan alleen aan pligt te houwen.
intb-jes. D e Höge-Priefter zwaaid hier op het Wierookvat,
Gelyk als Mo/cs mond aan hem geboden had ^
H v treed ftandvaibig heen längs Icvenden, en döden,
Die Eliazar daar ter flagtinge bereid,
Naar't hoog bevel , het geen de Godheid heeft geboden.
Om Ifrael op nieuws tot zynen pligt te nöden,
E n d a t h e t z i g n i c t wecr tot zulk een kwaad begeeft,
Waarom G o o s feile Ilraf het zo getroffen h e c f t ,
Dat het herdenken elk nog op een nieuw doet vrezen,
OmmeOrgehoorzaamaanhethooggebod te wizen^
r i e t geen hen de Oppermagt hceft duid'iuli voorgeiteld,
O p dat geen nicuwe ftraf weer zo veel menffen kneld.
fintb.joj.Maar zagt: een and'rc Itofverfdiynchiervoormyne
Maar, ach! wat nieuwe Iba f , en wat aanilaande
n6den
Genäken Ifracl ? de fclirikryd door myn hart,
'k Moor niet dan ach! enwi}! door de yflelyke fmarc
Der yuur'ge Slangen^ die de Go41ieidheeft gezon-pfimb.jiH
den
Ter ftraf, om Jacobs zaad op 'c fchrikk'Iykfl' t e doorwonden.
De wakk're Mofes regt een Koofre Slang op, daar
Doorde Ifraliten, die haar aanzien, hetgevaar
Ontwyken, en teritont zyn van hun wond genczen.
DeSlangenwykenj 'kheb hier geen gevaar te vrczen,
Dies ga ik verder , daar my Äi/iaw ontmoe t , Printb,3iu .
My llaat zync Ezel inne, en fchynt geheel vcrwoed
Om dat zy weigert heni längs dczen weg t e dragen.
Hut roept h y , hebt gy my dil ooitgedian, de äagea
Dal tk ubebgehad? Wat fchrik reid door myn lecn,
D« zwvgende Ezel word thans iprckende, en zegt:
ÄeeN.
Waar op aan Bileara word zyn gezigt ontbondcn.
I l y ziet GODS En^ei, die hemdreigt op'tfelft'te
wonden
Met 't vlammeKd Zwaarä, 't geen hy voerd in de regte
hand s
J a de Engel fpreekt heai a an, en drukt hem in 't verftand
Wat hy door G o o s bevel aan Balak heeft te zeg,
gen.
6 Wonder lvke zaak! te hoog om uit te leggen.
Maar ach! wat zie ik daar ? de zweeft Primb.jij;
Voor myn gezigt, daar hy door bos en veldcn
ftreeft,
Gelyk een zinnebeeld van de eindelöze kragten
Der hoge Godheid, die door de uitgeitrekte magt
e n ,
Het zaad van Jacob heeft gerukt uit flaverny,
E n dus ver door de wi lde, en barre woefteny
üevoerd heef t , om het eens in vrede te doen Icven.
De woedende Ur-Os komt my daar ook tegenllri- ptimb.ji^
ven,
'k Ontwyk zyn razemy, dewyl hy dreigt en loeid.
Maer hoe! ben ik hier aan de rampen vail geboeid,
Wyl ik my door een kring Eenhoot ns zie bezetten Printb.31 j .
Ik vlugt om 't ongeval is 't moog'i yk t e beleiten,
'k Laat anderen de vreugde om op deez" Jagt te gaan.
Maar hoe! wat onlieil treft myn Zangnimf weder
G O D ! 1 de wond'ren voor zyn volk'n
Doet Aronsi/orre/7i»/'herbloeiien, enn
O o k ^ t u g i e n à n g t n . Ach! watgròtc
Ó Oppe rmagt ! hebt gy aan Ilrael bewc
Zo lang 't gehoorzaam blcefhad het gcenr
vrezen,
iderhecn,
n ramp te
Maar 't trok door uw geieide in alle veiligheid
Tot daar in Kanaan zyn ruftplaats was bereid.
Maar het beloofde land is het nog niet gegcvei
Het moet nog langer in de woeitenye léven.
'limb. jxe.Daar word de Róde Koe het leger uitgeleid,
Een yflelyken Leeuw, die op zyn roof blyft fläpen
Wat held, wat ooriogs-man , hoe dapper in zyn
wapen,
Zal hem on'truilen, ofhcm dwingen op te itaan ?
I ly ruft daar gants gerult by flikk'rcn van de maan,
Vertrouvvende op zyn moed en onwecrllaanb're mag-
Ptimb.jii;
ten
te zwak in hare klagten,
1 dit onheil wecr te ont-
Dies deift myn Zangeres,
Om längs een and'ren ki
gaan.
Een liefTeiyker lugt kan myne zorgontflaan,
Daar ik thans de yiioi voor myn gezigt zie b loei jen, prlntb. jr^
E n met de Ccder by de kläre bcken groei jen, cn 3 is.
Waar by de Samklboom zyn liefi'lyk'groen ontdekt.
Ò Ifralicten, 't iand daar gy thans hene trekt,
't Geen GO0 u heeft bclooft, isrykvandézenzerre
tegen,
'k nimmer heb
De reuk van dit gewas komt my van \
E n ftreeld my met een vreug'd, di(
geßnaakt:
'k Verbeug my nevens u , nu gy het land genaakt,
' t G e e n GOD U heefc belooft om veüig daar t e léven
Dank.
Dank, dank dan de Oppermagt voor 't geen u is
gegeven.
Maar ach in wat gevaar worde ik op nieiiws gebragt •
Piimb.31 j. D e forife L e e uw , die flaapt ^ 'k viees egter voor zvii
kragt,
Dat hy niet onverwagt mögt körnen eens te ontwaken,
Waar zoude ik hier in 't woud in veiligheid geräken
Slaap, flaapdaniiereLeeuw! die Juda's ilam vertoond.
Ik gun u dat gy 't Iand en 't wilde woud bewoond,
Terwyi ik eiders ga om meer vermaak te aanlchou-
Wat aangenaam gezigt ! wat wclige îandsdouwen,
A an d'oever der Jordaan, daar 't llraliets geflagt
Pfintb, s 10. Alicen den voortgang van de Wolkkolom venvagt,
Om het beloofde land vervroivkt in te trcden.
Het volk zict reeds van ver de zoete lit-fTlykhcden,
V a n ' t iand, daar't veertig Jaar naar liee/t gewenll;,
Primb.5:
Zmts 't uit Egypt e door G o o s goedheid wierd geb
r a g t ,
Om hier zyn adem in een volle ruft t e hälen,
E n als het vryc volk van G 0 D t e zcgepralen.
Hier Word het voorregt der Leviten aangetoond,
In al de itedcn daar 'tgeflagt van Jacob woond,
Wat hen in eigendom moet zyn door 't volk gegéven,
Om daar als Priefteren van de Oppermagt te léven.
Heiaas ! wat bitt're ramp ilaat Iliael op 't hart ,
Ptimb.32j. ijj h o o r , ik hoor 't gefchreeuw van ach ! van wé, van
fmart !
Acli ! de Amoriten zyn met ui tgetoge zwaarden
Den Ifialiet op 't lyf , 'k lioor 't trappelen der paarden
j
Een yfl'lyke moordgefchreeuw vervuld de dünne
' lugt,
Zy dryven Abrams zaad, al moordende, op de
vlugt.
Maar ach! ô Joden! wat kon tog uw hart bewegen
Omop tetrekken, daaru G ö n s bevel was tcgen ?
Steund gy meêr op u zelf, dan op zyn wond're
magt?
Daar gy nu rood van bloed word op de vlugt geb
r a g t .
Van Seh- tot I lorma toe. Laat dit een leer u itrekken
Om zonder G o D s bevel niet weder o p te trekken.
Pninb.3M Maar zagt ! wat zie ik hier idt 2zi r t'zaaragclmeed
ttnRuibed^ watgevaart'? hst vier Eilen hreed^
E n negen Ellen lang -, d i t was a a n Bafatis Koning,
Den overgrôten een ruilplaats in zyn woning.
Eenfchrikryddoormynharc, en de'anglt ontiteld
myn geeft !
Als ik herdenk hoe groot die Konin? is geweef t ,
Die zulk cen Rullbed had tot zyne ruft van noden,
Nu word myn Zangheldin door hären pligt geboden,
primb.525.Om met de Goos Herautte klimmen naar om hoog
Ol Pii^a'i fteilen t o p , daar liet nieuu ; i e n g o
't Beloofde Iand aanlchouwd, met hem _
6 Ifrael! hoe fdioon zuk gy hier zegepralen,
Daar alle vrugten zyn in vollen overvloed ?
Daar gy hun zoetheid fmaakt met cen geruft gemoed;
Daar geen Egyptenaar u als zyn Iluafza! hand'Ien
Daar gy in vryhcid zult door uwe hoven wand'lcn,
E n plukken 't geen u lul t , ofwat hetoog behaagd,
Zo lang ge u naar "t bevel der gröte Godheid draagt
Geen /Jmmo», geen Ncptuin moet ooit uwoog behag
e n ,
Laat Jmmon tot zyn fpot z\n Kromme Horeai drÄ-
Gykentecnhoger GOD eeneind'löze Oppermagt,
Die u van zo ver heeft naar 't bloeilend land gebragt ,
Om daar in veiligheid zyn hoog gebod te vieren.
Gy zult geen Zorniebeeldmet Afgodsdienft v e rße r en, Trintb m-
G c e n é f f / r f , àc MaangQwyd, zy onde rubekent ,
Op dat geen Bygcloof den zuiv'ren Godsdienft
n n g
Ichent,
Maar dat de wäre GOD fteeds inuwhartbivft wónen,
Die dan met heil op heil u weder zal bekrönen.
Maar laat ons verder gaan. De Afgoderv verveeld
MynkuiifeZangheldin, wyl liaar errinn'ring fpecld
Op 't wonder wonderwerk, door de Almagt hier bedrcven.
AI watde Kledingraakt, in ditvergank'lvkléven, rnmb.3t9j
Is ]iiet vcrouderd in den tyd \'a5i f'eeriig laur,
Toen 't volk Egypt e ontvlugte, in 't drcigende gevaar,
Tot dat het de Jordaan nu vrolyk komt genäken.
Een wonder 't geen eik een mect met verwond'r:
räken,
Dat alles blyft in ftand , 't geen anders fteeds verflyt,
D i t t o o n d o n s , gróte GOD! hoemagtigdatgyzyt.
Maar zagt 'k zie l ihe l 't beloofde land betréden,
6 Aangenaam geweft ! 6 land voi iieftivkheden ! Printb u«.
Eenreeks van Béken, en Fontemn vloeijen door " '
Uw dalen tot een luft voor ieders oog, en oor,
Wyl zig een zagt geruis laat längs uw oevers
hóren.
De milde ff^yngaardkomt ook fierelyk t e vóren,
Met druivenzwaarbelaàn. Hoe biooll daar deGra-
Gints pronkt de Olyßoom wecr in een volmaakten
ftaat,
E n fchynt de Reizigers als op zyn vrugt te nóden,
Daar word de Honing u ook voi op aangeboden,
Hier zult gy ruften van uw a rbeid, in een ftaat
Van bivdfchap , gants ontheft van allen hoon of
fmäad,
Maar wie heeft my hier in deez' woefteny gedréven ?
Ik zie aan allen kant het ongediertc lévcn, Printb. 753.
' k Z i e Slangen ! Difpapn ! e n Scburpioenen. 'k Vlugt ,
Wyl ik het uitterilre gevaar hier voor my dugt.
Màai- ben ik fchieiyk in dat groot gevaar gekomen,
Ik ben nog fchielyker dat ongeval ontnömen,
Ik zie het land bezaaid met allerhande Kruid, Pfinbt. 334J
Daar 't üeff'lyk vogeltje my ftreeld met zyn geluid,
Terwyl de landman werkt en bezig is met zaaijen,
Om door verloop van tyd daar vrugten a f t e maaijen.
Hier voed het hemels n a t , geen Nyl , het vrugtbaar
zaad.
Maar Zangnimfhet is tyd dat gy wecr verder gaat ,
Daar GOD op nieuw beveeld hoe men het Vc zal flag- p,in5b. 335'
Om voor de onrein
ten
E n nooit iets te
mond,
zig op' tal lernaauwft ' te wag
dan't geen rein den
Geivkhen GOD vertoondi
H e t g e e n aan lirel lecrd waa
Op dat het nimmer bh kkon
Hat. Hart, dalieé, d^Dji
klaard,
Waar by den Oi, -^n
Om tothet fpys-gebruik i
Zo ieerd het z}nen pligt a
Maar gaan wy dders, d
gcleid.
De onreine fFou-w
zeid,
O m met de Kraaij.', en Gi
den,
Op dat de reinheid fteeds zn
Laat dan dat roofgedrogt
Genaak myn Zongeres nu
zyn geftaafd verbond,
naar het heeft teicven, i
an onkunde géven.
ord hier voor rein ver-
;Gamfe word gepaard,
T f r a d teilagtcn,
;raeis wct betragten.
orfchrii ft ons
rd ook het rein tóneei ont- Primb.j.
tot ipysgebruik te dó-
1 blinken by de Jóde;
ry vliegen waar het wil.
cderig en llü
Daar
l i ^ s R P t t E s a j u i H i i i i III I I > Ì ; I ^