
Op den binnensten smallen rand zijn de getallen
van i tot 295 geteekend; deze worden
door den kleinen wijzer aangetoond, en zijn
de dagen van den ouderdom der Maan.
Eindelijk worden de lichtgestalten der Maan,
tusschen dien derden rand en het middelpunt,
aangewezen.
§ 92.
Wanneer dan, bijvoorbeeld, de kleine wijzer
op III, en de groote op 30 staat, is de
afstand der Maan van de Zon II teekens en
30 gr., of drie teekens, en het is eerste kwartier.
De dag en het uur worden door den
dagwijzer (§ 4) en het hemelsplein (§ 72 , 75)
aangetoond. De dag van den ouderdom der
Maan wordt, zoo als wij gezegd hebben, door
den kleinen wijzer, onder ieder teeken, aangewezen.
Ook kan men zeer gemakkelijk weten,
op welken dag en nur omtrent de Maan
op eenen zekeren afstand van de Zon* zijn zal.
Stel, bij voorbeeld, dat heden ten 12 u. de
afstand zij I teeken en 11 gr. Vrage: Wanneer
de Maan in het eerste kwartier zijn zal,
dat is, op den afstand van drie teekenen?
Hiertoe ontbreken nog I teeken en 19 gr., of
49 gr. De Maan legt dagelijks omtrent 13
gr. 10 m. a f; dus 49 gr. in 3 d. en omtrent
15 u. Men kan dit voor alle de toekomende
en verledene tijden zeer gemakkelijk verrigten,
wanneer men het geheele kunststuk, afzonderlijk
van het uurwerk, door de hand laat omgaan
CS
S 93»
Wat de lichtgestalten- betreft, het eerste
bestek van den vroedsman Eisinga was, onder
O teekenen eene donkere, onder het III teeken
een eerste kwartier, onder het, VI eene volle,
onder het IX eene laatste kwartier Maan te
teekenen; doch naderhand gelegenheid gehad
hebbende, om de Cosmographia van Apia-
nus(5o) te zien, heeft hij niet getwijfeld, om
de zeer eenvoudige, natuurlijke en gemakkelijke
wijze van dezen sterrekundigen, voor zoo
verre zijn bestek het vereischte, te volgen.
Dit geschiedt aldus:
De ruimte, die er binnen den innerlijken
rand van de dagen van des Maans ouderdom
is , wordt geheel met een plaatje bedekt, aan
hetwelk de kleine wijzer gehecht is, en dat,
ééns des maands, met dien kleinen wijzer
draait. In die plaat is een rond g&t, van eene
bepaalde grootte, waardoor men de lichtgestalten
der Maan gewaar wordt. Wanneer dan de
wijzer van O teekenen naar III teekenen enz.
gaat, ziet men de Maan allengskens aanwassen,
(56 ) C o smo graph ia Petri AppiANI et Gemmae Fri-
sii. A n tv e rp ia e i584> P» 189.