
ons bijwerk ongunstig afsteekt , zélfs bij deze
kleine en vlug geschrevene lettervrucht des
grooten mans, een sieraad zijner eeuw en van
Neder land, die rang- heeft onder de voorname
Wijsgeeren van E,uropa. ,—— Niet anders vér?
raogten wij dus, dan dezen zijnen arbeid geheel
onveranderd, en, zoo als zij daar lag,
letterlijk, zoo veel men konde, te doen nadrukken,
en hierdoor almede onzen eerbied
voor zijne zoo volkomen schoone beschrijving
aan den dag te leggen (iDs;
Het konststuk zelve had echter, na des
makers wederkeeren in zijn eigen huis, eenige
verandering ondergaan, die, hiervan ben ik
verzekerd, voor een nieuw bewijs van Eis in.-,
gas bekwaamheid mag aangezien worden, en
op den titel eener verbetering volkomen aanspraak
heeft. Hiervan moest verslag gedaan
worden ; en het is mij een streelend genoegen
te mogen zeggen, dat de tachtigjarige Eisin-
ga , aan wien men de bijvoegsels verschuldigd
is, deze taak op zich genomen, en haar met
zijne keurige netheid, duidelijkheid en bondigheid
alzoo volbragt heeft, dat geene, althans
noemenswaardige, verandering daarbij vereischt
werd.
(*) De weinige veranderingen, welke men zich veroorloofd
heeft, bestaan bijna eenig en alléén in het. volgen
der spelling van den Hoogleeraar Siegekbeek.
Trouwens, verbazing grijpt mij, en voorzeker
met mij elk onzijdig, en gevoelig beminnaar
van wetenschap en verdiensten, aan,
telkens, wanneer ik E isinga,, en zie en hoor,
over zijn werkzaam leven peins, en vooral,
behalve het groote, de kleinere en latere
voortbrengselen en bewijzen van zijnen vindingrijken
: geest en konst gadesla. Deze aandoening
lost mij eenigzins op de verbazing en
verrukking, welke van Swinden betuigt, bij
des mans eerste en tweede; ontmoeting gevoeld
te hebben; die Scheltema na hem ontwaar*
de; en die,in deze beschrijving,, gelijk in het
stukje van des laatstgenoemden mengelwerk,
door ons aangehaald, zoo duidelijk doorstraalt.
Ik zoude tot herhaling vervallen, en buiten
mijn bestek gaan, zoo ik van Scheltema,
wiens boek in veler handen is, overnam, en
hier inlaschte, wat deze geachte schrijver mededeelt,
omtrent een en ander gesprek met
E isinga; wegens achtenswaardige bloedverwanten
des konstenaars; aangaande des mans
ontwerpen, of stukken van dezen bearbeid; en
wat hij vooral, ten aanzien van het nuttig
gebruik, waartoe de groote sterrekaart van
Bode, door deszelfs vernuft en toestelling, is
aangelegd, heeft te boek gebragt in zijn men-
nelwerk* reeds meer dan eens in onze voor*
rede aangehaald.