
lijk na te gaan; of wanneer men het rader-
werk, hetwelk de maker ook laat zien, en
geheel uitlegt, beschouwt, zoodat men uit
deszelfs schikking besluiten moet, dat de snelheid
der wijzers inderdaad ongelijkvormig is»,
Voor het overige,.mijne beschrijving is niet
opgesierd.: Ik heb getrouwelijk beschreyen,
wat ik gezien heb. Zijn er, die twijfelen, of
alles wel zoo is; ik geef hun gerust tot ant*
woord,: Komt, en ziet, en ik houd mij verzekerd,'
dat zijv na eene naauwkeyrige en aan-
dachtige beschouwing, overtuigd zullen zijn»
dat dit kunststuk niet alleen fraai is, in aa.n*
merking van de omstandigheden des makers ;
maar dat het in zich zei ven, en in het afge-
trokkene beschouwd, overheerlijk schoon,;eo
tot vertooning der verschijnselen ongemeen
geschikt is. ,
Het kunststuk is, uitgenomen eenige dingen
, die nog geschilderd en verguld moeten
worden, yoltooid. Ik heb het beschreyen,
als of het reeds naar het bestek geschilderd
ware. De maker, die niet minder zedig dan
vernuftig is, zal gaarne alle onderrigtingen,
welke men hem zal willen geven, zoo veel
mogelijk, in acht nemen. De bezigheden van
zijn beroep hebben den uitvinder nog niet
toegelaten, het schilderen, vergulden enz. in
het werk te stellen; doch hij heeft voorgenomen,
de maanden Augustus en September van
dit jaar daartoe te besteden. Gedurende dien
tijd zal het kunststuk niet wel aan liefhebbers
kunnen vertoond worden.
Mijne beschrijving is veel langer geworden*
dan ik in den beginne gedacht had. De voorname
oorzaak daarvan is zekerlijk het vermaak*
hetwelk ik in het opstellen ondervonden
heb. Hoe aangenaam is het voor iemand,
die niet geheet ongevoelig is, de vermogens,
door Gods goedheid aan des menschen verstand
geschonken, na te gaan! Hoe verrukkend
is het gewaar te worden, hoe de grootste
zwarigheden voor een groot vernuft als
kaf verdwijnen! en hoe men, door eenvoudige
middelen, wanneer men eenen daartoe ge-
schikten geest bezit, de meest zamengestelde
'stukken kan vervaardigen! JNaar mate ik ieder
stuk in zijne wezenlijke waardij leerde kennen,
voelde ik mijne achting voor den maker aan-
groeijen, en mijne blijdschap vermeerderen,
van deze gelegenheid, om vorderingen in ceni-
ge deelen der werktuigkunde te maken, bekomen
te hebben; want ik kan u niet ontveinzen,
(en al konde ik , waarom zoüde ik het
toch doen?) dat ik uit de vinding en schikking
der stukken in dit werktuig, en uit de
redeneringen, die den maker daartoe gebragt
hebben, veel geleerd heb, vooral in hetgene,