
go Vergelijking van dit planetarium
§ 4 ï-
De planeten behooren op eene gemakkeljjke
wijze hare lengte aan te wijzen (§ 21). Deze
is tweedefléii Zonnemiddelpuntige Qteliocen-
tricaj en Aardemiddelpuntige ( gaeocentrieaj.
De eerste, die de ware is, heeft plaats, Wanneer
men zich verbééldt, dat de planeten uit
dé Zon gézien worden; de tweede, die maar
betrekkelijk is, is hét punt dér ecliptica, in
hetwelk de planeten schijnen té zijn, wannéér
anéft Zé uit de Aatdè beschouwt.
De Zonnemiddelpuntige lengte Wordt hiér
door iedere planeet, op den verdeelden cirkel,
dié iedere sleuf omringt (§ 2 4 ), onmiddellijk
aangetoohd. Dit heeft, noch bij R o em e e ,
noch bij H uigens , noch bij W right , noch
op de Leidsche sphaera plaats (30). Deze
piaheetgesteïlen worden allen door maar ééne
ecliptica Omringd; weshalve men, om de Zonnemiddelpuntige
lengte van eene planeet té
vinden, of een én draad over de Zon en dé
planeet, spreiden moet, welke de lengte op de
ecliptica aanwijst, zoo als H uigens en R oemer
willen; of langs de Zon en de planeet te
(3o) Gedeeltelijk maar bij Desagumers , doch onvolkomen;
waarom die" heer wijzers gebruikt, die, op.de
bolletjes der planéten gehecht, de lengte op de ecliptica
aanwijzen.
gelijk , als door de vizieren van een astrolabium
ziende, moer men op de ecliptica den
graad zoeken, die door de verlengde lichtstraal
aangewezen wordt, zoo als op de Leid-
,sehe sphaera noodig » (3 1 ) .
§ 42.
De Aardemiddelpuntige lengte (Jatitudo gaeo-
centrica'), .of den stand eener planeet* uit
.onze Aarde beschouwd, kent men ongeveer,
wanneer men zijn oog langs de bolletjes van
die planeet en van de Aarde rigt, om te onderscheiden
, op welk punt der ecliptica de
gezigtstraal eindigt. Dit is zeer gemakkelijk
te verrigten op dit werktuig, omdat men zjch
vlak onder het bolletje der Aarde plaatsen
,kam Doch het gemelde punt toont de begeerde
lengte maar ten naasten bij aan; hetwelk
door niemand dergenen , die planetaria
.beschreven hebben, is aangemerkt, dan alleen
, door Huigens, , die dit stuk, zoo als alle andere,
zeer wel heeft ingezien (32). Om de
ware begeerde Aardemiddelpuntige lengte |e
hebben, moet men zich eene lijn verbeelden,
uit de Zon, evenwijdig aan de eerstgemelde
getrokken, of.dezelve met eencn draad inderdaad
trekken; het punt, waar die tweede lijn
(5i) Zie Wf-WL/ER, p. 5 6 5 , in .firn ,§y0 $.
(32) Descri.pt, aulorn., in opp. reliq., t. 2, p. l5g.