
De middellijn van de Maan 27.
Mars 67*
Jupiter 1 140.
Saturnus 1010. Van den ring van Saturnus 2357(16).
Het is niet mogelijk, de grootte der pla*
neetbollen, naar hare onderlinge betrekking,
en tevens naar de evenredigheid van hare afstanden
van de Z on , te schikken. Want,
indien het bolletje, dat de Aarde verbeeldt,
maar ééne lijn in middellijn beslaat, dat zekerlijk^
om duidelijk te zijn, veel te klein
is, zal de Zon 9§ duimen beslaan, doch de
Maan maar \ lijn, en dus bijna onzigtbaat
zijn; en echter, vermits de middel-afstand det
Zón van de Aarde 107 § malen' gfootet dan
de middellijn vah de Zon is, zoude die afstand;
84 voeten, en die van Saturnus 800
voeten beslaan; welke grootte aan geen werktuig
van deze soort gegeven kan worden.
(16) Indien men de Iigchamelijkheden begeert te kennen,
déze zijn als de teerlingen der middellijnen: dat is
de Zon is een millioen viermaal honderd vijf en dertig
duizend malen dikker dan de Aarde. De Maan is het
negen en veertigste gedeelte van de Aarde. Merkurius
is zeven honderdste gedeelten van de Aarde. Venus e lf
twaalfde, en Mars drie tiende gedeelten van de Aarde.
Jupiter is 1479, en Saturnus io 3o malen dikker dan de
Aarde. Zie la L ande, laatste bladzijde,
Men is dan genoodzaakt, hiérvan af te zien,
en heeft alleen zorg te dragen, dat het bolletje
van Merkurius (in middellijn) omtrent
de helft zij van Venus; Venus iets, doch de
Maan vier malen, en Mars een derde kleiner
dan de Aarde; en Jupiter elf, Saturnus: tien,
en de ring van Saturnus vier en twintig malen
grooter dan de Aarde zij.
S
Uit hetgene, dat tot hiertoe gezegd is.,
blijkt, dat men in een goed planetarium
volgende stukken, de hoofd-planeten betreffende
, in acht moet nemen.
1. De planeten moeten op hare betrekke*
lijke afstanden, en in hare ware uitmiddel*
puntigheden, geplaatst zijn (§ 15).
2. Zij moeten in hare ware tijden om dé
Zon draaijen (§ 14).
3. Men moet ten allen tijde hare lengte
(§ 19 ) , breedte (§ 18 ), knoopen (§ 18 ),
verste en naaste punten (§ 1 6 ) , duidelijk en
gemakkelijk kunnen gewaar worden.
4. De planeten moeten de wetten der ware
anomalie (§ 17) volgen, en dus in gelijke
tijden minder ruimte afleggen bij het verste
dan bij het naaste punt.
§ 2 2 .
Het planetarium van den vroedsman E is in g A
beantwoordt ten volle aan die vier vereischten.