
maar bovendien van. haren afstand van de Zon.;
Doch deze wordt hier o ó k , ieder oogenblik,
door eenen wijzer aangetoónd ( § 9 2 ) ; weshalve
men ook gemakkelijk weet, wat men
bij de aangewè^ette breedte voegen bf er van
aftrekken moet, om de ware breedte te hebben
(54>
3» L e n g t e van de Maan.
S
De lengte eener ster is , zoo als wij gezegd
hebben (§ 1 9 ) , de afstand derzelve van het
begin des teekens Aries\ op de ecliptica gerekend;
daarom draagt de wijzer, die de leng-
(54) De gemiddelde grootste breedte wordt op 5 gr.
9 m. ongeveer gesteld. De sterrekundigen Weten, dat
hetgene, dat bij die gemiddelde breedte, tot vereffening,
gevoegd, o f er van afgetrokken moet worden, om de
ware breedte te verkrijgen, afhangt van het verschil, dat
er is tnsschen den dubbelen afstand der Maan van de
Zonj en den afstand der Maan van den klimmenden
knoop; welke beide afstanden hier, door hunne wijders
■ (§ 92, 106), aangewezen worden. De sterrekundigen
Weten verder, dat die vereffening op het hoogst, wanneer,
namelijk, het gemelde verschil drie teekenen bedraagt,
ongeveer 9 m. uitmaakt, en in alle andere gevallen
gelijk is aan de vermenigvuldiging van die g in- door
de hoehmaat (sinus) van het gemelde verschil. Waaruit
volgt, dat men door dit kunststuk de ware breedte der
Maan ten allen tijde, zonder behulp van berekende Maan-
tafels, 2eer gemakkelijk vinden kan.
te der Maan aan wijst, en beneden op de pilaster
aan de regterhand staat (§ 8) , den haam
van afstand der Maan van Ar les. Op den
rand zijn met Romeinsche letters de reekenen,
en daarboven de graden met gewone cijferles
ters, geschilderd; welke laatste door eenen
tweeden wijzer aangeduid Wórden-, gelijk de
minuten öp een horologie.
De Maan beweegt zich in hare baan volgens
de orde der teekenen; waarom ooit deze wijzers
volgens die orde voortgaan, en den cirk
e l, zoo als het behoort, in 27 ^ 7 u* 43 ***•
doorlöopen. Men kent dan door dezelve de
lengte, welke dé Maan ieder oogenblik heeft,
dat is, hare plaats op de ecliptica.
Het is bijna overtollig, hier aan te merken,
dat deze wijzer ook eëne ongelijkvormige beweging
heeft; dit is immers noodig, om de
Ware beweging der Maan te volgen.
III. Verschijnsels van den op- en ondergang
der Maan."
§ 1Ï2.
De opgang Wordt door eenen wijzer aangetoond,
die op het linker paneel, naast hét
hemelsplein is ; de ondergang door eenen der-
gelijken, die op het regter paneel geschilderd
is (§ 9). Bövén den eerstgemelden staat, tot
onderscheiding, geschreven de Maan komt op;