
bols zijn; doch. zoo eene ster in December,
bij voorbeeld, ten 6 u. des avonds opkomt,
en ten 6 u. des morgens ondergaat, en dus
den geheelen nacht door zigtbaar is, zal de-
velve na 183 dagen, dat is in Junij, 183 maal
3 m. 56 s ., of 12 uren, vroeger opkomen en
ondergaan, dat is, ten 6 u. des morgens op r
komen, en ten 6 u. des avonds, ondergaan,
en bij gevolg, ter oorzaak van dé tegenwoordigheid
der Zon boven de kimmen, geheel
onzigtbaar zijn. ft >
§ 62. ; k
Het, vierde verschijnsel isl het langen : en
korten der dagen. Dit hangt van twee oorzaken
af: i. Van de verschillende declinatie
der Zon (§ 31) op verscheidene tijden des
jaars; 2. van de yerschillende ligging der plaatsen
op den Aardkloot zei ven.
Indien de Zon altijd in den aequator of
evennachtslijn was, zouden de dagen en nachten
altijd gelijk zijn, zoo als inderdaad in het
begin van de lente en van den herfst plaats
heeft. Maar de Zon beweegt zich in eene op
den aequator hellende baan, de ecliptica
dus is de Zon in .de lente en Zomer boven
den aequator verheven, en in den herfst en
winter onder denzelven gedaald; voor zoo
verre hangt de zaak van de Zon af.
§ 63.
De breedte eener plaats op den Aardkloot
is haar afstand van de evennachtslijn; dus is
de breedte van Franeker 53 gr. 15 m ., en
die der pool, of van het aspunt, 90 gr., omdat
dé cirkelboog, die door het aspunt en Franeker
loodregt op de evennachtslijn getrokken wordt,
van den aequator a f, maar 53 gr* 15 m. tot
Franeker, en 90 gr. tot de pool toe,-beslaat.
: § 64.
Het toppunt ('zenith) is het punt, dat loodregt
boven ons verheven is, en dus 90 gr.
van den gezigteinder af is; maar het toppunt
van Franeker is 53 gr. 15 m. ten noorden
van de evennachtslijn gelegen (§ 63); dus ligt
onze gezigteinder 36 gr. 45 m. ten zuiden van
de evennachtslijn; en bij gevolg is het noorder
aspunt der Aarde aan den zuidkant 36 gr. 45
m. plus 90 gr., of 126 gr. 45 m., en aan
den noordkant maar 53 gr. 15 m., boven den
gezigteinder verheven. De gezigteinder van
Franeker (en zoo ook van alle plaatsen, die
tusschen de evennachtslijn en het aspunt zijn)
ligt dan schuins ten aanzien van de evennachtslijn
; maar vermits alle de sterren zich evenwijdig
aan de evennachtslijn bewegen, bewegen
zij zich schuins ten opzigte van den gezigteinder,
dat is, zij beschrijven cirkels, die met
den gezigteinder schuinsche hoeken maken.