
Den 4 Julij 1779 ten 9 u, 16 m. des. morgens ,
verschil 68 minuten.
5 10 u. 34 m. ,
7 o u. 46 m. des avonds,
8 2 u. . .74
9 3 u. ig m. 79
10 4 u. 41 m. 82
15 9 u. 3g m. 28
16 10 u. 7 m. 20
*7 10 u! 27 m. 21
18 10 u. 48 m.
§ I V .
Men ziet. dan, dat het verschil der tijden
van op- en ondergang dan eens 18 minuten,
dan eens 85 minuten bedraagt; en dat dus de
wijzers op sommige dagen vijfmaal meer ruimte
in denzelfden tijd moeten afleggen, dan op andere
dagen. De wijze, op welke de vroedsman
Eisinga eene zoodanige onregelmatige beweging
aan deze wijzers gegeven heeft, is zeer
eenvoudig en naauwkeurig; zij volgen de. ware
tijden nagenoeg, en het kleine verschil, dat
er is, verdwijnt alle halve Maansomloopen.
Wij hebben te voren (§ 97) reeds gezegd,
dat het mceijelijk was, aan eenen wijzer eene
ongelijkvormige beweging te geven, welke van
twee oorzaken afhangt; hoe veel moeite moet
het dan niet gekost hebben, de ongelijkvormige
beweging dezer twee wijzers te vervaardigen,
vermits zij van drie zeer verschillende
oorzaken afhangt? 1. Van den grooteren of
kleineren boog, dien de Maan dagelijks in
hare eigene loopbaan aflegt, bij gevolg van
haren afstand van het verste punt, en de uit-
middelpuntigheid der baan (§ 95)? 2. van de
breedte der Maan; en eindelijk van de verandering
van declinatie, o f stand boven o f beneden
den aequator. Deze drie oorzaken zijn
echter alle hier, volgens dè grootte harer uitwerkselen,
en hetgene, dat uit hare zeer vër-
schèidene zamenstellingen ontstaat, naauwkeurig,
en op- eene eenvoudige wijze, in acht
genómen.
§ 118 *
Wanneer men den tijd van des Maans opgang
met den tijd, op welken de naastvolgen-
de ondergang plaats heeft, vergelijkt, kent
men dén tijd, dien de Maan boven de kimmen
blijft, en die tijd is ook zeer ongelijk. Bij
voorbeeld, die tijd was, te Parijs, in 1779,
1 tot den 2 Julij 8 U. 4 5 m.
2 3 9 u. 27 m.
3 4 10 U. i 5 m.
4 5 1 1 u. 5 m.
5 6 11 I I . 38 m. Den 6 L K .
6 7 12 u. 52 m.
Den 8 i 3 u. 48 mu
9 .14 u. 42 m.
10 i 5 u. 41 m.
IX 16 U. 29 ra.
12 16 u. 54 m.