
met betrekking tot de Zon. Men verbeelde
zich voor een oogenblik, dat de Aarde in.
hare loopbaan stilsta, en de Maan zich, even
als nu, om dezelve bewege. De Zon verlicht
de helft van de oppervlakte der Maan en van
de Aarde; die verlichte zijden zijn altijd- naar
de Zon toegekeerd. Wanneer de Zon, de
Aarde en de Maan in eene regte lijn staan,
zoodat de Maan tusschen de Aarde en de Zon
is, zegt men, dat de Maan in conjunctie met
de Zon is; hare verlichte oppervlakte is naar
de Zon, en de duistere naar de Aarde toegekeerd.
Wij zien dan de Maan niet, en men
zegt, dat het nieuwe Maan is. Wanneer de
Maan in hare loopbaan om de Aarde vordert ,
wordt de verlichte zijde allengskens zigtbaar;
wij zien er de helft van, als de Maan het
vierde gedeelte van hare loopbaan afgelegd
heeft, en het is dan eerste kwartier. Vervolgens
zien wij er al langer hoe meer van, tot
dat de Maan, de helft van haren kring vol-
bragt hebbende, zich vlak over de Zon bevindt,
of met deze in oppositie is; dan is de
geheele verlichte zijde naar ons toegekeerd,
en het is volle IMaan. Hetgene, dat wy van
de Maan zien, neemt allengskens af; en wanneer
dezelve de drie vierde gedeelten van haren
weg heeft afgelegd, zien wij wederom
maar de helft van de verlichte oppervlakte, of
het is laatste kwartier. En eindelijk vermindert
het licht nog meer, tot dat de Maan,
hare loopbaan doorgeloopen hebbende, zich
weder met de Zon in conjunctie bevindt, of
nieuw, en voor ons geheel onzigtbaar is.
§ 89.
De beweging der Aarde om de Zon brengt
hier geen ander verschil te weeg, dan dat de
verschijnsels eerst na eenen langeren tijd plaats
hebben, dan indien de Aarde stil stond. Want
er verloopen nu 29 d. 12 u. 44 m. 3 s ., om
dezelfde lichtgestalten te zien; in dien tijd
doorloopt de Aarde ongeveer 29 gr. 6. m. 24
s. (§ 60), welke de Maan dus ook doorgeloopen
heeft, om weder, ten opzigte van de
Aarde, in conjunctie, bij voorbeeld, met de
Zon te zijn. De Maan heeft dan niet alleen
den geheelen cirkel, of 360 gr., maar inderdaad
389 gr. 6 m. 24 s. in den gemelden tijd
afgelegd; weshalve zij den cirkel om eene stilstaande
Aarde, met dezelfde snelheid,, in 27
d. 7 u. 43 m. 4§ s. zoude doorloopen. Dit
is de ware, of pcriodische ^ omloopstijd, in
welken de Maan, met hare middelbare snelheid
, tot hetzelfde punt des hemels wederkeert;
daar de 29 d. 12 u. 44 m> 3 s. die tijd is, welke
de Maan noodig heeft, om weder tot conjunctie
met de Zon te komen, en daarom ook de koppel-
omloopstijd ('revolutie synodica') genoemd wordt.