
in dcnzelfden tijd meer graden doorgeloopen
te worden, dat is, de schijnbare beweging
is grooter in het naaste, dan in het verste
punt,
§ 31*
De Zon schijnt zich op de ecliptica te bewegen
, zoo als de Aarde het inderdaad doet.
Maar de ecliptica is niet evenwijdig aan de
evennachtslijn of aequator der Aarde, doch
helt op dezelve met eenen hoek van 23i gr.,
en snijdt den aequator in twee punten, in
Aries, namelijk, en in Libra. De Zon bevindt
zich dan maar tweemalen des jaars, met
het begin van de lente en van den herfst, in
de evennachtslijn, en is al den overigen tijd,
o f boven of onder dezelve. Deze afstand der
Zon (o f ook van eene ster) van den aequator
wordt hare declinatie of afwijking gehee-
ten, en deze is noordelijk, wanneer de Zon
boven, en zuidelijk, wanneer zij onder den
aequator is. De Zons declinatie wordt ook
op dit planetarium, door denzelfden wijzer,
die de schijnbare lengte der Zon aanteekent,
aangewezen. Het is zeer eenvoudig.
De cirkel, die den schijnbaren zonneweg
verbeeldt, is, zoo als wij gezegd hebben, de
laatste van allen, en wordt onmiddellijk door
de plinten van de zoldering omringd. Die
plinten maken dus een* om den cirkel be*
schreven, vierkant uit. De getallen, die de
declinatie in graden en minuten uitdrukken,
zijn op die plinten, van 5 tot 5 minuten,
zeer zigthaar geschilderd; en van 10 tot 10
minuten gaat er eene lijn van de plint naar
de verbeelde dagen, welke de declinatie, die
op dien dag plaats heeft, te kennen geeft.
Weshalve de wijzer de declinatie der Zon,
zoo als ook de dagen en maanden, met zijn
voorst of buiteneinde aanwijst op denzelfden
tijd als hij, beurtelings met het achterste einde
en het midden,, de teeltenen en graden
aantoont.
§ 32*
Hoewel wij zeker weten, dat de Zon, de
Aarde, Jupiter, Mars en Venus(i9) op hare
assen draaijen, en het zeer waarschijnlijk is,
dat dit voor alle de planeten plaats heeft,
is deze beweging hier echter niet vertoond;
niet omdat het bezwaarlijk was uit te voeren,
maar omdat het van weinig nut zoude
geweest zijn.
(19) De Zon , namelijk, in 25 d. 14 u. 8 m. De
Aarde in 24 u. Jupiter in 9 u. 56 m. Mars in 24 u.
40 m. Venus in 23 u. 20 in. volgens Cassinï, en in
24 d. 8 u. volgens B lanciiini; doch dé eerstgemelde bepaling
is de waarschijnlijkste. Zie da L ande, § g5g
en 970.