
Zon bewoog, of, dat op hetzelfde uitkomt*
de Zon zich niet om de Aarde scheen te bewegen,
zoude het gemelde eerste verschijnsel
nimmer aan eenige verandering onderhevig zijn:
de Zon en de vaste sterren zouden alle dagen
op denzelfden tijd opkomen en ondergaan, en
dezelfde plaatsen aan den hemel beslaan; wij
zouden altijd dezelfde sterren zien. Maar,
vermits de Aarde zich om de Zon beweegt,
schijnt de zon van standplaats te veranderen,
en hieruit spruiten nieuwe en gewigtige verschijnsels
voort.
S 60.
De tijd, die tusschen twee middagen verloopt,
dat is, tusschen twee achtereenvolgende
verschijningen der Zon in den meridiaan
of middagslijn, wordt een dag genoemd, en
in 24 gelijke deelen, of Zonne-uren ^ verdeeld.
Gedurende dien tijd gebeuren er twee dingen.
Vooreerst heeft de Aarde zich ééns om haren
as gewenteld, o f, dat op hetzelfde uitkomt,
de Zon heeft in schijn 360 gr. doorgeloopen;
ten tweeden is de Aarde zelve, of in schijn de
Zon, in hare jaarlijksche loopbaan voortgegaan:
en vermits deze in 365 dagen en 6 u.
ongeveer volbragt wordt, heeft de Zon, in
die 24 uren, 59 m. 8 s. afgelegd. Dus schijnt
de Zon jn die 24 uren doorgeloopen te hebben
360 gr. (voortspruitende uit de omwenteling
der Aarde om haren as), en dan nog 59
m. 8 s. (voortspruitende uit de jaarlijksche
beweging der Aarde om de Zon), dat is in
het geheel 360 gr. 59 m. 8 s. Waaruit volgt,
dat de 360 gr, doorgeloopen geweest zijn in
23 u. 56 m. 4 s ., en dat dus de Aarde zich
om haren as omwentelt, en alle de vaste sterren
tot hare zelfde standplaatsen terugkeeren,
in 23 gemiddelde Zonne-uren 56 m. 4 s . , en
dus in 3 m. 56 s. tijds minder, dan de Zon
noodig heeft, om van den eenen middag tot
den anderen te komen.
Dit is dan het tweede verschijnsel, dat,
daar er 24 gemiddelde Zonne-uren verloopen
tusschen twee achtereenvolgende verschijningen
der Zon in den meridiaan, er maar 23 der-
gelijke uren met 56 m. 4 s. verloopen, tot
aan de terugkomst der vaste sterren op dezelfde
plaats als daags te voren.
§ 61.
Het derde verschijnsel, dat onmiddellijk uit
het tweede volgt, is , dat de komst der vaste
sterren tot den meridiaan, het tijdstip van
haren op- en ondergang, dagelijks 3 m. 56 s.
vervroegt, en dat wij derhalve niet altijd dezelfde
sterren zien. Want wij zien alleen die
sterren, welke door den glans der Zon niet
verdoofd worden, dat is, die, welke, ten op-
zigte der Zon, aan den anderen kant des Aard