
gerigt hebben, dat men de verschillende stukken
, die er toe behooren, naar vereisch van
zaken, èr op kan plaatsen, of afnemen; hetwelk
zekerlijk, tot het onderwijs van eenige
dingen, ongemeen wel geschikt is ; doch dit
lijdt het besték van een eeuwigdurend planetarium,
zoo als dat van Huigens, het onze,
en de Leidsche sphaera, niet.
§ 39-
Het komt mij eindelijk voor, niét noodig
te zijn, in het breede over de uiterlijke gedaante
te spreken. De meeste planetaria,
ook dat van Huigens en het eerste van Roe*
mer, zijn in eene doos besloten, hebben
maar een paar voeten middellijn,, kunnen ge*
makkelijk van de eene plaats naar de andere
gebragt worden. Dat van den vroedsman Ei-
singa is aan den zolder gehecht, en beslaat
over de 12 voeten middellijn. Deze beide
dingen heeft het met het tweede planetarium
(29) van Roemer gemeen; dit had dezelfde
grootte, en was aan den zolder van
het koninklijk observatorium te Koppenhagen
vastgemaakt. Het komt er alleen op aan,
(29) Ik noem het planetarium([at Roemer te Parijs
gemaakt heeft het eerste; het tweede, hetwelk hij na zijne
terugkomst te Koppenhagen gemaakt heeft, is door Hor-
rebow beschreven. Zie boven, bl. 4? noot 5.
welk stuk het best is ; en dit oordeel ik het
voprdeeligst, waarin de zaken het naast met
den. wezenlijken staat overeenkomen, en het
gemakkelijkst kunnen beschouwd worden. Om
dan aan te toonen, hoe ver het Franeker planetarium
eenige vergelijking kan doorstaan,
zal ik het met die van Huigens, Roemer.,
Desaguliers, Wr.ight en de Leidsche sphaer
a , welke zeker, vooral het eerste en de
twee laatste, onder de uitmuntendste stukken
van deze soort behooren gesteld te worden,
vergelijken.
§ 40.
Wij hebben gezien, dat alle de planeetkrin-
gen uitmiddelpuntig zijn CS en ^at
planeten zich, op dit planetarium, alle inderdaad
in dusdanige kringen naar waarheid bewegen
(§ 22). Het planetarium van Huigens
is het eenigste, op hetwelk dit ook plaats
heeft. Op de Leidsche sphaera, op het twee *
de planetarium van Roemer, en op dat van
Wright, is de uitmiddelpuntigheid niet eens
aangewezen; maar wel op het eerste van Roemer
en op dat van Desaguliers, De cirkels,
namelijk, die de uitmiddelpuntigheden aanwijzen,
zijn naast de éénmiddelpuntige sleuven,
in welke de planeten zich bewegen, getee-
kénd; doch dit ïs, buiten twijfel, zeer onvolmaakt.
D