
 
        
         
		vertegenwoordigers  aan.  Terminalia  Catappa  (Combre-  
 taceae),  die  zijn  bladen  tot  rosetten  bijeengedrongen  aan  
 de  einden  van  de  omlioog  gebogen  takken  draagt.  Van  
 de  „herfsttinten” ,  die  de  boom  in  de  rood  wordende  en  
 daarna  afvallende  bladen  periodiek  vertoont,  was  hier  
 niet  veel  te  zien,  maar  terzelfder  tijd  wel  reeds  te  Buiten-  
 zorg.  Heeft  de  standplaats  van  den  boom  ook  grooten  
 invloed  op  de  periodiciteit,  in  het  bijzonder  wellicht  als  
 de  plant  alleen  den  waterrijkdom  van  den Westmoesson  
 ondervindt  zonder  den  typischen  invloed  van  het  zout-  
 rijke  klimaat, waarin  hij  blijkbaar  thuis behoort? Pandanus  
 kwam  in  een  paar  soorten  voor,  o.a.  een  vele  meters  
 hooge  soort,  die  zijn  bladeren  op  een naakten vertakten  
 stam  boven  het  groen  der  omringende  hooge  struiken  
 hief.  Scaevola-struiken  vol  met  frisch  loof,  dat  ook  tot  
 rosetten  samengedrongen  is  aan  de  uiteinden  der  takjes.  
 (fig.  1 6).  Deze  struik  draagt witte  bloemen  en  behoort  tot  
 de  Goodeniaceae,  eene  familie,  die  grootendeels  in  het  
 Australische  gebied  zieh  ontwikkeld  heeft.  Hibiscus  tilia-  
 ceus,  met groote  gele  bloemen,  die onder den naam Waroe  
 veel  door de  inlanders  in  hun  kampongs wordt gekweekt.  
 Barringtonia  behoort  tot  de  Lecythidaceae,  en  is  een  
 kleine  boom,  die  tot  15  M.  hoog  wordt  en  bijzonder  
 groote  bladen  draagt,  die  dik  en  leerig  zijn. 
 In  het  aangrenzend  oerbosch  stonden  hooge  Sterculids  
 waaruit  vele  apen  de  roode  schillen  der  vruchten  naar  
 beneden  wierpen.  Het  typisch  verschil  van  de  Barring-  
 tonia-formatie  met  deze  landbosschen  bestaat nog hierin,  
 dat  de  gewone  oerboschbewoners  ontbreken,  b. v.  de^  
 Ficus,  de Melastomaceae,  Piperaceae,  ook  Lauraceae  en  
 Artocarpaceae,  evenzeer  als  de  Araceae  en  Scitamineae,  
 die  allen  zoo  typisch  zijn  voor  het  tropische  bosch. 
 In  de  vooraan  ondiepe  baai  was  allerlei  te  zien  en  
 te  verzamelen,  vooral  verschillende  witte  koraalsoorten 
 en  een  aantal  roode, witte  en  bruine wieren.  In  formaline  
 werden  eenige  wieren  meegenomen,  die  in  deze  stof uit-  
 stekend  met  hun  natuurlijke  kleur  gefixeerd  werden.  
 Volgens  determinatie  door  Mevrouw  Dr.  Weber-van  
 Bosse  bleken  hieronder  te  zijn : 
 Een  paar soorten Sargassum (Fucoi'deae), verder Galax-  
 aura  Jastigiata 9,  Gracilaria  confervoides,  een  wdjd  over 
 de  aarde  verspreide  
 soort,  Gracilaria  liche-  
 «¿>zhfa,waarvan dikwijls  
 gelei  gemaakt  wordt,  
 Endosiphonia clavigera,  
 Halymenia  ceylattica,  
 alien  Rhodophyceae.  
 Een  der  verzamelde  
 Roodwieren, Chrysyme-  
 nia  uvaria  (L.)  J.  Ag.,  
 die  aan  de  takkeri  van  
 hoogere  orde  korte  
 blaasvormige  holle  zij-  
 takjes  draagt,  was  in  
 Oost-Indie  nosor  niet og-evonden  
 en  evenmin  de  
 na verwante maar toch  
 in  groeiwijze  sterk  af-  
 wijkende  vorm  Chr.  
 uvarta  var.  lepfopoda  
 J.  Ag.,  waarvan  hier  
 Fig.  17.  Chrysymenia  uvaria  
 var.  leptopodà,  een  wier  aan  de  kust  
 van  Noesa  Kambangan. 
 eene  afbeelding  is  bijgevoegd  (fig.  17),  en  die  bekend  
 was  vàn  de  N.-O.-kust  van  Australie. 
 Een  merkwaardig  dier  werd  aangetroffen  op  een  der  
 rotsjes  in  het  water,  een  eind  boven den waterspiegel  in  
 het  gespat van  de  branding,  bij vloed  waarschijnlijk  in 
 den golfslag.  Ze  waren 4—6  c.M.  lang,  3—4  c.M. 
 breed,  prachtig  zwart  violet  van  kleur, en schildpadachtig