
matige aanpassingen wat hun ontstaan betreft slechts als
oorzakelijke aanpassingen beschouwd worden. En men
•vergete niet, dat van de overgroote meerderheid der
flora de plasticiteit te gering is om zieh te vöegen naar
zulke buitensporige omstandigheden, en dat slechts bij
weinig soorten de levensvatbaarheid reikte tot binnen de
nauwe grenzen dier bijzondere omstandigheden; dat dus
slechts bij dezen de invloed dier buitengewone factoren
op een aanpassing kon uitloopen* maar bij alle anderen
op vernietiging.
E r is, o.a. door S ch im p e r , op gewezen, dat de droogte-
structuur der Mangrove-bewoners optreedt ten gevolge
van het zoutgehalte en in weerwil van het feit, dat zij half
in het water leven. Het is de vraag echter, of die over-
vloed van water in den bodem wel het tegendeel zou
doen verwachten. Want welke vegetatie in onze landen
vertoont meer de droogte-structuur, de wei of het moeras?
Ik geloof het moeras en denk daarbij vooral aan het
op den voorgrond treden van Cyperaceae tegenover de
Gramineae der weilanden, en verder .aan de bladen van
S a lix , Vaccinium, Andromeda, Hypericum Elodes e.a. De
moerasbodem, rijk aan -water, maar arm aan lucht, zal
wellicht de droogteverschijnselen in den bouw der planten
eer bevorderen dan tegenwerken. Maar proefnemingen,
vooral ook in de tropen, waar de transpiratie een zoo
sterk op den voorgrond tredende factor is, moeten dat
leeren, wat uit een directe beschouwing van de natuur
niet is af te lezen.
Toen wij heen voeren naar de Kinderzee was het laag
water en hier en daar aan land gaande waren de boven-
beschreven bijzonderheden duidelijk waar te nemen. Een
enkele Papilionacee (Derris uliginosa) met witte bloemen
maakte hier een vrij ongewonen indruk. Zonderling was
het vooral bij het gevallen water op dien modderbodem
allerlei dieren te zien kruipen. Het meest opvallend is
de Periophthalmus, een visch, die op zijn vinnen loopt
en huppelend over den modder springt.; verder een
menigte schelpdieren, vischjes en vooral krabben in allerlei,,